De stilte na de schreeuw

Mijn hand beeft nog terwijl ik deze woorden aan het papier toevertrouw — of nee, het is niet mijn hand die beeft, maar mijn geest. Wat zich in Vinkovci heeft voltrokken, zal mij vermoedelijk nimmer geheel loslaten.

Wij bevonden ons bij de betonfabriek — Klaus, Yazmina en ik — in de auto van dokter Belenzada, die zichzelf zojuist door het hoofd had geschoten, verteerd door schuld en spijt. In mijn hand rustte de Mims Sahis: een object van onuitsprekelijke duisternis, waarvan de kwade invloed de dokter tot zijn onuitsprekelijke daden had gebracht. Ik voelde haar kracht — koud, oud, boosaardig. Wij besloten een poging te wagen haar te vernietigen in de rotsvergruizer. Of die daad ons heeft verlost, of juist de poorten naar groter onheil opende, durf ik niet te zeggen.

Klaus wist de werking van de kolossale machine te doorgronden en bracht haar met veel lawaai tot leven. Wij legden het mes op de transportband en aanschouwden hoe het zijn weg vond naar de meedogenloze raderen. En toen — kwam de explosie.

Geen vuur, geen rook — slechts een kille gloed, een golf van zwart niets die mij raakte en wegrukte uit de werkelijkheid. Vijf seconden, zo zeiden zij mij nadien, was ik buiten kennis. Maar voor mij strekte zich daarbinnen een eeuwigheid uit. In mijn visioen was ik geketend aan een stenen altaar, waar wezens uit een droom van krankzinnigheid mij levend vilden, ritueel en traag. Toen ik bijkwam, was ik doof. Niet lichamelijk, maar geestelijk — alsof de wereld zich achter een sluier had teruggetrokken. Mijn verstand week, en ik verloor mij in een urenlange maalstroom van besluiteloosheid. Men vertelde mij dat ik sprak — veel sprak zelfs — maar geen betekenis droeg.

Klaus en Yazmina brachten mij terug naar de jachthut. Wij lieten het lichaam van de dokter in de wagen, ergens nabij, en sliepen slechts enkele uren. De volgende ochtend vertrokken wij reeds vroeg, aan boord van de Oriënt Express, op weg naar Belgrado. Mijn lichaam was moe — maar mijn geest, o, mijn geest was uitgeput.

In Belgrado maakten wij kennis met Petar Ritichit, een jongeman van de straat met brutale ogen, doch behulpzame handen. Klaus beloonde hem vorstelijk. Hij droeg onze bagage naar Hotel Moskva, waar wij een broodnodige rustdag namen.

Vandaag voerden onze stappen ons naar het Nationaal Museum. Professor Smith had ons op het hart gedrukt daar een zekere dokter Milovan Todorovic te spreken, curator aldaar en een vertrouweling van hem. Daar hij echter pas later op de dag beschikbaar bleek, besloten wij de ochtend door te brengen op de Turkse bazaar. Petar en zijn jonge trawanten vergezelden ons.

Onder de luifels van kruidige lucht en rumoer bood een waarzegster ons een kaartlegging aan. Puur bijgeloof, zou men zeggen — doch men weigert dit soort zaken niet lichtzinnig. Haar handen ontvouwden zes kaarten, en bij elk sprak zij:

Three of Pentacles – “The three who meet you are as old as man.”
Queen of Books – “You seek something which was once whole but is now apart.”
Change – “You are on a long journey.”
Knight of Tides – “Beware of the fire.”
Desire – “Beware of the one who is unseen.”
Manipulation – “A man you think your friend is your enemy.”

Dwaasheid, zou de redelijke geest beweren. En toch… de kaarten sneden gevaarlijk dicht langs de randen van de waarheid. En toen — die zwarte kip. Die ons bleef aanstaren. Vasthoudend, haast met opzet.

Even verderop, tussen de koopwaar, zagen wij een arm. Een rechterarm. Vreemd vertrouwd. De Sedefkar-arm? Nog voor wij konden handelen, dook er een man met snor op — vastberaden, haast driftig — en greep het artefact. Hij zette het op een lopen, en wij achtervolgden hem. Toen hij eindelijk tot stilstand kwam, sloeg hij de arm in stukken. Duizend scherven. Het was niet het origineel, dat werd duidelijk — maar het leek erop. Een spoor. De verkoper verklaarde dat hij zijn waren had betrokken uit een dorp genaamd Orašac. Die naam tekende ik met nadruk op.

Later, terug in het museum, troffen wij een collectie die op sommige punten zelfs het Louvre naar de kroon steekt. Dokter Todorovic sprak eindelijk met ons. Wij noemden professor Smith, onze missie, onze vragen. Hij luisterde aandachtig, doch vroeg als voorwaarde dat wij een werkvergunning zouden voorleggen — een bureaucratisch obstakel dat wij echter zonder veel moeite wisten te nemen. Mijn naam, verbonden aan Miskatonic University, bleek te helpen.

Hij vertrouwde ons vervolgens toe dat het museum geregeld voorwerpen ontvangt uit Orašac. En dat daar een priester woont — Vader Filipovic — die wellicht over nadere kennis beschikt.

Morgen zullen wij hem opzoeken.

Een stad van oeroude fluisteringen

Tussen al onze verrichtingen in Vinkovci door heb ik tijdens ons verblijf enige mogelijkheid gezien om me te verdiepen in diens geschiedenis. Ondanks dat het slechts een kleine stad is, heeft het een lange geschiedenis, tot aan de klassieke oudheid en, naar men vermoedt, ver daarvoor.

Er zijn plekken in deze wereld waar de tijd zelf lijkt terug te deinzen, waar de lucht zwaar is van het gefluister van dingen die lang dood zijn—of niet dood genoeg. Vinkovci, deze stille stad op de Slavonische vlakte, is zo’n plek. Het is een oude stad, veel ouder dan haar afbrokkelende stenen doen vermoeden, en hoewel de geschiedenis spreekt van Romeinen en Illyriërs, begin ik te vermoeden dat hun aanwezigheid slechts een vluchtig moment was in het leven van iets dat veel, veel ouder is.

In de oudheid heette het Cibalae, een naam die zelfs nu nog een sinistere lading draagt. Twee Romeinse keizers werden hier geboren—Valentinianus en Valens—mannen van ambitie en ijzer. De Romeinen bouwden wegen en tempels, maar hun goden heersten hier niet. Nee, dit land was al lang tevoren opgeëist. De inheemse Illyriërs en Kelten moeten het geweten hebben, want hun grafheuvels staan nog steeds als stille wachters, waarschuwend voor wat zich eronder bevindt.

En toch kwamen de Romeinen, net als velen na hen—Avaren, Slaven, Ottomanen, Oostenrijkers. Elk volk heeft zijn merkteken in de grond gegrift, maar geen van hen heeft het echt getemd. Oorlogen hebben gewoed, rijken zijn opgestaan en gevallen, en toch is Vinkovci blijven bestaan. Niet bloeiend, niet welvarend—maar bestaand, volhardend. ’s Nachts daalt er een vreemde stilte over de stad, een stilte die geen vrede uitstraalt, maar waakzaamheid. De mensen hier spreken niet over wat hun voorouders wisten. Ze stellen geen vragen over waarom bepaalde ruïnes onaangeroerd blijven, waarom sommige velden onbebouwd zijn.

Ik heb door haar smalle straten gewandeld en de drukkende aanwezigheid van ongeziene ogen op mij gevoeld. De stenen, zweer ik, dragen markeringen die door geen enkel rijk zijn achtergelaten—inscripties die lijken te bewegen wanneer je ze vanuit je ooghoek bekijkt. Er is iets verontrustends aan de manier waarop de rivier de Bosut stroomt, haar trage wateren te donker, te diep. Zelfs de lucht draagt een geur, zwak maar onmiskenbaar, als vochtige aarde en iets dat ouder is, iets dat niet had mogen blijven hangen.

Vinkovci is geen gewone stad. Het is een wond in het weefsel van de tijd, een plek waar het verleden niet voorbij is en de doden niet volledig zijn verdwenen. Ik weet niet welke oeroude kracht onder haar straten sluimert, en ik wens het ook niet te weten. Spoedig nemen we de trein naar Belgrado en laten we Vinkovci achter met haar eeuwige waken, haar zwijgende dreiging. Sommige plekken zijn beter met rust gelaten.

Een duivels dilemma

Klaus en ik bevinden ons in een waarlijk duivels dilemma. Naast de fragmenten van het Sedefkar Simulacrum zijn wij onverwacht in het bezit geraakt van een buitengewoon gevaarlijk artefact — de Mims Sahis, ook wel bekend als de Klauw van het Serpent. Dokter Dragomir Moric wilde deze dolk vernietigen, terwijl Goran Belenzada haar wenste aan te wenden voor het goede, teneinde oorlogsveteranen te kunnen helpen. Doch, de dolk is ontegenzeggelijk doordrongen van kwaad. Ik vóél het in elke vezel van mijn wezen. En toch… er schuilt mogelijk een verband met onze missie, en — ik durf het nauwelijks uit te spreken — wellicht kan zij ook mij persoonlijk iets teruggeven. Maar tegen welke prijs?

Laat mij echter eerst, alvorens verder te filosoferen, een kort overzicht geven van hetgeen zich de voorbije twee dagen heeft afgespeeld.

Wij ontdekten de lugubere aard van de medische experimenten die dokter Belenzada uitvoerde in zijn kampement. Zijn oorspronkelijke motief — het verlichten van het lijden der oorlogsinvaliden die hun ledematen hadden verloren — verdient op zich lof. Maar in zijn zoektocht is zijn geest ergens afgedwaald in duistere regionen. Ik ben ervan overtuigd dat het de Mims Sahis was die hem op dat pad der waanzin bracht. Het artefact stelde hem in staat om ledematen uit te wisselen tussen mensen en dieren. Klaus merkte een hond met het hoofd van een varken op in een kennel in het kampement, en bij meerdere bewakers van het kamp bleken hun geamputeerde ledematen vervangen te zijn door die van apen. Een gruwel.

Yazmina’s vader had reeds uitvoerig onderzoek verricht naar de geschiedenis van de Mims Sahis. Dit kwaadaardige reliek stamt vermoedelijk uit de tijd der kruistochten, zo niet eerder, en was eens in het bezit van Sedefkar. Een mystieke christelijke ridderorde, de Orde van het Nobele Schild, had het wapen buitgemaakt en uiteindelijk veilig opgeborgen in een tombe, omgeven door occulte symbolen. Deze tombe was het object van de opgraving hier te Vinkovci. Tot voor enkele weken rustte de dolk hier in vrede, totdat Moric haar ontdekte en zijn ontdekking deelde met zijn vriend Goran.

Het leidde tot een hoog opgelopen meningsverschil dat tragisch uitmondde in moord. Arme Moric. Arme Yazmina. Hoe wrang is het dat Moric het naderend onheil aanvoelde en zijn vondsten nog wist te beveiligen, maar niet zijn eigen leven. Yazmina zal de antieke manuscripten en het zilveren muntstuk van Judas naar een museum in Zagreb brengen. Het steentje, gegraveerd met een occulte beschermingsrune, houden wij bij ons. Onze Heer nu mag oordelen over het lot van Goran Belenzada, maar ik verwacht dat hij zal branden in de Hel.

En dan blijft er de dolk. De Mims Sahis. De Klauw van het Serpent. Wij bevinden ons nu op de plaats waar Moric haar hoopte te vernietigen, door haar onder een rotsbreker te verpulveren. Maar, wat te doen? Het zou wellicht het verstandigst zijn het vernietigingsplan voort te zetten. Maar het is tevens een wapen van ongeëvenaarde kracht, scherp als geen ander — het snijdt door materie alsof het lucht betreft. En… misschien, heel misschien, zou ik haar kunnen gebruiken om mijn verloren hand terug te krijgen. Maar opnieuw rijst de vraag: tegen welke prijs?

Kliniek of hospitaal?

Wat te doen? Slechts enkele honderden meters scheiden ons van de kliniek van dokter Belenzada, en Klaus verkeert in zorgwekkende toestand.

Onze eerste indruk van het complex, verscholen tussen de bomen, was allerminst uitnodigend. Geen open armen, geen vriendelijke lantaarns die bezoekers welkom heten. En toch, daarbinnen bevinden zich medische faciliteiten—en, naar men zegt, een dokter van aanzien. Bovendien schijnt Belenzada een goede vriend te zijn van Yazmina’s vader. Hebben wij ons wellicht te snel laten leiden door achterdocht?

De bewapende oorlogsveteranen die hier de wacht houden, maakten aanvankelijk een weinig gastvrije indruk. Maar na wat wij zojuist hebben aanschouwd—dat gruwelijke wezen—kan hun aanwezigheid nauwelijks als overbodig worden bestempeld. Wellicht verdient dit oord een heroverweging?

Blijven wij op onze hoede en vervolgen wij onze tocht naar Vinkovci en het hospitaal aldaar? Of keren wij terug naar de kliniek? Ik acht het verstandig de keuze aan de zwaargewonde Klaus te laten.

Onzichtbaar in het glas

Ik staar in de spiegel en zie wat zij zien—de littekens, de striemen, de asymmetrie.
Ik hoor wat ze denken—ze is beschadigd, verminkt, afgeschreven.
Hun ogen dwalen niet verder dan de littekens, hun blikken wenden zich af na het zien van de stomp van mijn arm. Alsof mijn huid en lichaam barrières zijn, misvormingen die mijn wezen verbergen onder de oppervlakte van imperfectie.

Ik voel hun ogen, afwijzend en gevangen in wat was en nooit in wat nog is. Ze zien het reliëf van mijn verleden, maar niet de diepte van mijn overtuiging. De spiegel, koud en meedogenloos, weerspiegelt slechts de imperfecties van mijn lichaam, maar niet het verhaal erachter, de offers die het bracht voor de menselijke soort.

Binnenin mij schreeuwt iets, klauwt iets, hunkert iets naar een blik die mij echt ziet.
Maar er is alleen de oneindige leegte van het universum.

Moorden, medici en monsters

Klaus, Jazmina en ik hadden er geen goed gevoel bij toen we hoorden dat de reporter verantwoordelijk voor het artikel over de opgravingen, Vesna Femic, al enkele dagen niet op haar werk was verschenen. Een bezoek aan haar huisadres was daarom de volgende stap van ons onderzoek. En ons voorgevoel bleek helaas te kloppen—in Vesna’s kleine huisje vonden we verschillende aanwijzingen die erop wezen dat ze op gewelddadige wijze, opgerold in een vloerkleed, was ontvoerd. In haar achtergebleven winterjas troffen we haar notitieblokje aan met daarin de naam en een briefje van een student van Dragomir Moric, genaamd Lazar Andic, met wie ze recent aan een artikel had gewerkt en een locatie waar hij haar wilde ontmoeten, de Rose Garden.

“Hij weet het. Ontsloeg ons en sloot. Ontbood dochter. Gedroeg zich raar. Vertel je vanavond meer in Rose Garden. Zelfde kamer. L.”

De Rose Garden bleek een plek voor kamertjesverhuur, die met name gebruikt werd voor ontmoetingen met prostituees. Na het toestoppen van wat geld aan de uitbater leerden we dat Lazar hier inderdaad tot enkele dagen geleden een kamer huurde, maar plotsklaps was verdwenen. Ook hier ontbrak er een tapijt.

In de steeg naast de Rose Garden werd onze vrees bewaarheid. In twee opgerolde bloederige vloerkleden troffen we de naakte, ontzielde lichamen aan van zowel Vesna als Lazar, hun schedels ingeslagen tot de dood erop had gevolgd. Wat zou er zo belangrijk zijn aan de opgraving dat moord op deze twee arme zielen rechtvaardigde? En wie zouden ervoor verantwoordelijk kunnen zijn?

Misschien dat dokter Goran Belenzada, de goede vriend van Dr. Moric ons meer zou kunnen vertellen. Op naar het hospitaal dus. Daar aangekomen bleek hij enkel in de ochtend daar te werken, maar ’s middags onderzoek uit te voeren in zijn eigen privékliniek. De oorlog had ook in deze contreien voor veel soldaten met missende ledematen gezorgd en dokter Belenzada deed onderzoek op dit gebied. Wat dat onderzoek precies inhield kon de zuster in het ziekenhuis ons helaas niet vertellen, maar het maakte mij uiteraard wel nieuwsgierig.

Aangezien de middag inmiddels ten einde was gekomen, besloten we dat de dokter bezoeken bij zijn kliniek tot morgen zou moeten wachten, maar we wilden toch wel alvast even een blik werpen op het gebouw. Na het diner pakten we daarom een taxi naar het ommuurde complex dat even buiten de stad lag.

Het gebouw bleek geheel omgeven te zijn door een muur en te worden bewaakt. We lieten ons buiten het zicht van de bewaker (die een been miste) afzetten in het inmiddels donkere woud. Over de muren van het complex glurend, zagen we dat die ene bewaker niet de enige aanwezige was, maar dat er meerdere collega’s van hem aanwezig waren, ook allen met geamputeerde ledematen. Het voelde allemaal behoorlijk geheimzinnig aan en ik kon niet wachten om bij daglicht een officieel bezoek te gaan brengen.

Op de terugweg echter, op enkele honderden meters van het complex van dokter Belenzada, kwam er plots een monsterlijke gedaante uit het bos op ons afrennen. Het wezen had een menselijke gestalte, maar een mens was het zeker niet. Het bleek een onheilige samensmelting van dierlijke en menselijke ledematen. En het was vijandig, zeer vijandig. En sterk. Pistoolkogels leken het weinig te deren en pas na drie dynamietstaven van Klaus en mijn meest machtige bezwering zakte het wezen levenloos ineen.

Maar niet voordat het ons ernstig had toegetakeld. Klaus had zichzelf zwaar weten te verwonden met zijn laatste staaf dynamiet, terwijl de krachtige, scherpe klauwen van het wezen diepe wonden hadden achtergelaten in mijn eigen lichaam. Mijn magie had weliswaar het bloeden doen stoppen, maar het kan niet anders dan dat ik hier littekens aan ga overhouden. Alweer.

Jazmina staat zich nu te ontfermen over Klaus. Ja, ik snap dat de man dringend medische verzorging nodig heeft, maar ik dan? Al Klaus z’n ledematen zitten er zo te zien nog gewoon aan en het is niet alsof hij nu direct aan het doodgaan is. Misschien houdt ie er wat littekens aan over, maar bij mannen is dat geen probleem.

Ik word daar daarentegen wel op beoordeeld en afgerekend. Voor een vrouw als ik is het uiterlijk werkelijk belangrijk in deze wereld. Mensen kijken al met afkeer naar me, naar mijn verminking, mijn handicap. Dat ik mij niet binnenhuis verstop en een teruggetrokken bestaan leef als dankbare echtgenote van een of andere man die zich over zo’n arme vrouw ontfermt. Tot overmaat van ramp ruïneerde die verdomde staaf dynamiet van Klaus mijn kapsel en jurk. Gaten, brandplekken—ik zie er niet uit! En m’n prothese is ook weer eens stuk. Klaus en z’n vervloekte dynamietstaven ook. Ik ben het gezicht van deze operatie, hou daar verdomme rekening mee!

Ja, natuurlijk moeten we voor Klaus nu medische zorg regelen. Misschien terug naar de mysterieuze kliniek van dokter Moric waar we net vandaan komen of naar het hospitaal in de stad. Maar ik durf te wedden dat ze mij waar dan ook de toegang gaan weigeren: een of andere smerige en verwilderde eenarmige heks in een in flarden gescheurde en verbrande jurk. Ik zou mezelf ook niet binnenlaten.

Jazmina en het Kruisvaardersgraf

Nadat onze bagage van boord was gehaald wachtten we met de andere passagiers op de taxi’s die ons naar het jachtverblijf zouden brengen. Tijdens het wachten zagen wij een jongedame die zich angstig tussen een verzameling koffers probeerde te verstoppen voor een wat oudere man een zeer onvriendelijke blik in zijn ogen. Vlak daarna zagen we dat zij zich uit de voeten maakte richting de toiletten op het moment dat de bewuste man de andere kant op keek. Ik besloot haar te volgen, terwijl Klaus de man in de gaten hield.

In de toiletruimte hoorde ik vanuit een van de toiletten het geluid van het laden van een pistool. Het was de jongedame en ze bereidde zich blijkbaar voor op een gewapende confrontatie. Gelukkig slaagde ik erin om contact te maken en haar enigszins te kalmeren. Haar naam was Jazmina Moric en ze was hier omdat haar vader haar om hulp had gevraagd. Haar vader bleek de archeoloog verantwoordelijk voor de opgraving uit de krant.

Jazmina had geen idee wie de onbekende man buiten was, maar het voorspelde weinig goeds. Duistere, onbekende krachten bleken interesse te hebben in objecten uit haar vaders opgraving. Ik besloot dat Jazmina het beschermen waard was en bood aan dat Klaus en ik met haar een taxi zouden delen voor haar veiligheid. Toen we enkele minuten later de toiletruimte verlieten, bleek dat ik de ernst van de situatie zeker niet had onderschat.

Vlak voordat we in een taxi wilden stappen kwam er een voertuig aanrijden met nog twee bewapende mannen die Jazmina wilden ontvoeren. Ze bevolen Klaus en mij ons afzijdig te houden. Dat ging dus mooi niet gebeuren. Op een haar na kwam het tot een geweldsuitbarsting, maar we slaagden er wonderwel in om veilig in de taxi te geraken. Die bracht ons naar onze volgende bestemming, het hotel waar Jazmina verbleef. In de taxi vertaalde ze voor ons het gehele krantenartikel.

Het graf van de kruisvaarder onthuld!

Drie maanden geleden werden de bouwwerkzaamheden aan de Nikola P. Pašić-school stilgelegd toen arbeiders tijdens het graven van een fundering een ondergrondse structuur ontdekten. Dr. Dragomir Moric, een archeoloog van de Universiteit van Zagreb, identificeerde de site als een kruisvaardersgraf uit de 12e of 13e eeuw. Het team van Dr. Moric begon met opgravingen, en sindsdien is er geen informatie openbaar gemaakt. Maar deze verslaggever heeft via een exclusieve bron vernomen dat het kruisvaardersgraf meer een bibliotheek dan een laatste rustplaats is. De site is gevuld met documenten en schatten die door kruisvaarders werden geroofd uit Constantinopel tijdens hun terugkeer van de Vierde Kruistocht.

Waarom zou Dr. Moric deze ontdekkingen geheim houden? Mijn bron informeert me dat een prominente Kroatische kruisvaarder, Heer Miho van Dubrovnik, verbonden is met deze locatie. Probeert Dr. Moric, zelf een Kroaat, het feit te verbergen dat Heer Miho dit graf creëerde om schatten te verbergen die hij tijdens de plundering van Constantinopel had geroofd? Beschermt Dr. Moric een oud familiegeheim dat door de eeuwen heen is doorgegeven?

Deze ontdekking behoort toe aan de mensen van Vinkovci, en wij hopen dat Dr. Moric uit Zagreb binnenkort een volledig verslag van zijn bevindingen zal geven.

Aangekomen in het hotel bleek Jazmina’s vader een cryptisch briefje bij de receptie te hebben achtergelaten voor zijn dochter:

Zagrebacka / Zvonarska / Kralja Zvonimia
Wees voorzichtig. Ik hou van je.

Jazmina liet ons vervolgens ook de brief lezen die ze van haar vader had ontvangen.

Liefste Jazmina,

Deze plek is zeer ongewoon. Ik ben er zeker van dat de structuur geen graf is. Ik heb meer geleerd over de Orde van het Nobele Schild en hun geschiedenis…veel daarvan zou niet openbaar moeten worden gemaakt. Details van de opgraving, inclusief foto’s van de locatie, zijn gelekt naar de lokale pers. Het verhaal was bedoeld als een aanval op mijn reputatie, maar nu vrees ik voor de veiligheid van de vondst.

Er zijn verschillende documenten en artefacten die bijzonder waardevol zouden zijn voor een gewetenloze verzamelaar. Het spijt me dat ik vaag blijf, maar ik durf niet meer te schrijven in geval deze brief onderschept wordt. Ik weet niet wie ik kan vertrouwen; iemand in mijn team werkt waarschijnlijk tegen me. Ik heb je nodig in Vinkovci, en wel meteen. Ik wacht op je in Hotel Lehrner.

Vertel niemand dat je komt. Als ik er niet ben, laat ik een bericht voor je achter bij de receptie. Zodra je in de stad aankomt, spreek niemand aan, ga direct naar het hotel. Ik leg je alles persoonlijk uit. Hopelijk heb ik het meeste al opgelost tegen de tijd dat je arriveert. Het spijt me dat ik je mogelijk in gevaar breng, maar ik weet niet meer wie ik kan vertrouwen.

Breng alsjeblieft mijn dienstrevolver mee en de doos met munitie die ik in mijn studeerkamer bewaar. Ze liggen naast mijn favoriete boek; je weet vast wel welk boek ik bedoel.

Met alle liefde,
Vader

Na onze ook eigen bagage te hebben gestald in het jachtverblijf, vertrokken we naar het logeeradres van Dr. Moric. Daar bleek dat de beste man al een aantal dagen niet meer thuis was gekomen. Helaas vonden we weinig aanwijzingen die een hint gaven waar hij heen zou kunnen zijn of wat er mogelijk was gebeurd.

Onze volgende stap was dan maar het bezoeken van de opgraving. Niet geheel verrassend was deze naast verlaten, en tevens geheel ontdaan van de opgegraven voorwerpen. Het enige wat er nog lag, was een lege, kleine sarcofaag, nog geen meter lang. Aan de binnenkant van het deksel troffen we een tekst aan in het Latijn die sprak over bescherming tegen “De Slangenklauw, brenger van pijn en verdriet.” En, tot mijn consternatie, bleek er ook een krachtig occult symbool aangebracht. Ik herkende het als een Elder Sign, bescherming biedt tegen duistere krachten. Wat voor sinister object was hier precies opgegraven en wie wilden het bezitten?

De reporter die het artikel in de lokale krant had geschreven bleek ook al een aantal dagen niet op haar werk te zijn verschenen en kon ons dus ook al niet verder helpen. We zitten nog steeds met vele vragen en weinig aanknopingspunten. Ik heb er al met al een naar gevoel bij, maar kon niet ontkennen tegelijkertijd zeer geïnteresseerd te zijn in waar we precies mee te maken hebben.

Tussenstop in Vinkovci

Nadat Klaus en ik de maaltijd hadden genoten in de restauratiewagon, keerden wij terug in onze coupé om daar tot een verontrustende ontdekking te komen. Iemand (of iets) had het slot van de koffer met de onderdelen van de Sedefkar Simulacrum weten te openen, de ledematen eruit gehaald en deze vervolgens op mijn bed onder de dekens uitgespreid, alsof er een lijk in mijn bed lag of dat er iemand in lag te slapen. Er waren geen sporen van braak te zien, hoewel de deur op slot was, en er was verder niets overhoop gehaald. Echter, het raam van onze wagon stond op een kier. Mijn gedachten gingen direct uit naar wie ik, tot het tegendeel bewezen is, de vampier Fenalik noem. Als dat zo is, speelt hij met ons en laat hij zien dat hij te allen tijde bij machte is om onze missie te doen falen en er met de delen van het artefact vandoor te gaan. De vraag rest dan wel: waarom doet hij dat niet? Een vraag die ik niet kan beantwoorden, maar het bevalt me allerminst.

De zo gewenste nachtrust die hierop volgde werd ’s ochtends vroeg rond de klok van zes uur wreed onderbroken. De trein kwam piepend en krakend tot stilstand in niemandsland wegens een technisch probleem, zo werd ons verteld. Tijd voor een vroeg ontbijt dus maar. Twee uur later werd onze reis hervat, maar slechts voor korte tijd, zo zou blijken. Niet veel later reden we in alle vroegte het station van het stadje Vinkovci binnen.

Terwijl we wachtten op meer nieuws zagen we in de lokale trein een artikel over opgravingen in de stad. Het artikel was in het Kroatisch, maar de bijbehorende afbeelding en enkele herkenbare steekwoorden deden ons vermoeden dat het opgravingen uit de tijd van de Tempeliers en de Kruistochten betrof.

Al snel bleek dat de trein voorlopig echt niet verder zou gaan en er sprake zou zijn van enkele dagen oponthoud. Verderop het traject was een aanslag gepleegd door anarchisten, waardoor er reparaties aan het spoor moesten plaatsvinden. De Orient Express organisatie had kamers voor ons geregeld in een lokaal jachtverblijf tot we verder konden. Onverwacht was er dus gelegenheid om de opgravingen te gaan bekijken, hetgeen mogelijk interessant zou kunnen zijn, aangezien de Turk Sedefkar in die periode van de geschiedenis leefde.

Er zou echter al snel blijken dat er van alles aan de hand was rondom deze archeologische vondst. Daarover snel meer.

Moeder Maria…

Bij de Heilige Maagd, dat was intens. Dat we zonder noemenswaardige kleerscheuren uit Trieste en de chaos van de Postumia grotten zijn ontsnapt mag een wonder genoemd worden. Maar we hebben het overleefd, mét het rechterbeen van de Sedefkar Simulacrum.

De zaterdag begon relatief rustig. Ondanks wederom een slechte nachtrust van Klaus, begonnen we in relatieve rust aan het vervolg van onze zoektocht naar antwoorden. De visioenen van Bacchus gaven ons aanleiding om connecties tussen de god uit de klassieke oudheid en deze stad te zoeken. In de bibliotheek vonden we een mogelijk antwoord: een afbeelding van een poort in een straat hier in de stad: de Via Marco Polo. De afbeelding die we vonden was ook nagenoeg dezelfde als op het grafmonument van Johann Winckelmann. Dat kon geen toeval zijn. Ik vermoedde ook al dat de geest die ons achtervolgde mogelijk die van de beroemde archeoloog was die ons iets wilde vertellen.

Het bewuste gebouw was relatief eenvoudig te vinden. Het bleek een al jaren verlaten herberg te zijn. Na onszelf toegang te hebben verschaft, doorzochten we het door ratten geïnfesteerde pand. In de kelder werden mijn eerdere vermoedens bevestigd. We zagen onszelf geconfronteerd met de geest van Winkelmann die ons wees op een zakje dat hij hier had achtergelaten. In een holle ruimte bij een muur vonden wij het object waar wij eerder al zo nieuwsgierig naar waren: het ontbrekende medaillon uit de collectie van acht.

Toen ik het oppakte werd ik verrast door een korte elektrische schok. Dit was geen normaal medaillon! Het was ook versierd met een occult figuur en allerhande onontcijferbare Aklo tekens. Toen wij ons even later weer buiten het desolate pand stonden, werd duidelijk welke kracht het artefact in ieder geval bevatte: ik bemerkte niets meer van het ijzig koude weer. Net als op eerdere momenten bemerkten dat fez-dragende figuren ons observeerden. Het amulet hield ik angstvallig uit het zicht.

De zondag begon met een bezoek aan Marcius Montanelli, die de vertaling van het dagboek voor ons gereed had. Winkelmann beschreef daarin hoe een cultus, naar ons vermoeden geleid door een lloigor, op zoek was naar het amulet en hem kwelde in zijn slaap. Winkelmann schreef dat deze cult het amulet nodig zou hebben om een entiteit uit het Arctische ijs te kunnen bevrijden. Winkelmann beschreef ook de angst dat Arcangeli hem iets aan zou doen omwille van het amulet—een vrees die helaas bewaarheid zou worden.

Met deze nieuwe kennis in ons bezit togen we wederom naar de bibliotheek voor aanvullend onderzoek. Daar ontmoetten we opnieuw de mysterieuze man zonder handen en, zo bleek, ook geen tong. In tegenstelling tot onze eerdere ontmoeting, zocht hij nu wel contact. Sterker nog: hij verzocht ons hem te volgen. Naar zijn huis, zo bleek, of eerder een bouwval waar hij zijn toevlucht nam. We leerden dat zijn naam Helmut Grossinger was en, in het verleden, net als wij, een onderzoeker was naar het occulte. Zijn handen en tong waren hem jaren geleden als straf ontnomen door die vervloekte lloigor cultus hier in de stad. Zijn handen leken wel te zijn weggesmolten. Arme man.

Hij liet ons enige half vergane passages lezen uit het dagboek dat hij ooit bijhield:
… teruggaand naar het Romeinse Tergeste, hoewel Von Junzt suggereert dat de cultus mogelijk een overleving is uit veel oudere tijden …
… lijken de voorkeur te geven aan het leven (wonen?) in grotten onder het oppervlak. De overvloedige karstgrottenformaties in deze omgeving (de naam is afgeleid van “Grast”; de Sloveense naam voor dit gebied) zouden ideaal zijn …
… afkomstig van een andere plaats (Andromedanevel? De Vermiis Mysteriis). Ze kunnen zich manifesteren als …
…”mensenvis”… zichtbaar door de huid… inwendige organen… kloppend en glinsterend …
… Ghatanothoa. Anderen zouden de windwandelaar, Itha…, aanbidden.
… hoorde hen praten over een taak die hun meesters vele jaren geleden aan de cultus hadden opgedragen, maar die nog steeds niet was voltooid. Onbepaalde straffen werden …
… vingers, tenen, ogen, ledematen … aangehecht aan het lichaam … kunnen uit eigen beweging bewegen of op de wil van …
… opdracht gekregen om alert te blijven en om alle artefacten die mogelijk magische kracht bezitten te bemachtigen en aan de onzichtbare… aan te bieden.

Hoewel alles erop wees dat het vermoedelijk zeer onverstandig en gevaarlijk was om deze lloigor-cultus, of wat er nog van over was, te gaan zoeken bij de Postumia grotten, was dat toch datgene dat Klaus en ik besloten te gaan doen de volgende dag. Er was tenslotte een zekere kans dat het onderdeel van de Sedefkar Simulacrum zich hier bevond.

Na een korte treinreis arriveerden we gisterochtend bij de ingang van het grottencomplex. Samen met een groep andere toeristen begonnen we aan een rondleiding door de adembenemende druipsteengrotten. Er hing echter een ongrijpbare spanning in de lucht. Toen plotseling de verlichting werd gedoofd, wist ik dat er iets niet klopte. Onmiddellijk trok ik mijn pistool, alert op wat komen ging.

Kort daarna sprongen de lichten weer aan, en ik zag dat ik onder schot werd gehouden. Het wapen werd vastgehouden door niemand minder dan onze gids, Carlo. Hij eiste dat ik het amulet aan hem zou overhandigen. Vastbesloten richtte ik mijn eigen pistool op hem en ontkende het amulet bij me te hebben. De spanning was te snijden; maar het leek erop dat een onderhandeling op handen was.

Maar voordat er meer woorden konden worden gewisseld, brak de hel los. Vanuit de duisternis klonk het ratelen van vuurwapens: een tweede groep cultisten, allen met felrode fezzen op hun hoofd, viel de lloigor-cultisten van Carlo aan. Het rustige grottenbezoek veranderde in een ogenblik in een slagveld. De lloigor-cultisten waren echter meer dan gewapend—sommigen hadden tentakels in plaats van ledematen, waarmee ze op afschuwelijke wijze hun tegenstanders te lijf gingen.

Wat zich voor onze ogen ontvouwde, was een bloedbad. De twee groepen cultisten bevochten elkaar met een meedogenloosheid die de menselijke verbeelding te boven ging. Klaus en ik bevonden ons midden in deze waanzin, omringd door dood en verderf. Eén ding was duidelijk: we moesten hier weg, en snel, voordat we zelf in de chaos zouden worden meegesleurd.

Hemelzijdank slaagden Klaus en ik erin om te midden van de chaos een veilige schuilplaats te vinden. Het kan niet anders dan de hand van de Goddelijke Voorzienigheid zijn geweest die ervoor zorgde dat zich in die bewuste ruimte ook het rechterbeen van de simulacrum bevond. Hoewel het enige inspanning vergde om het los te maken, wisten we ook dit kostbare artefact in ons bezit te krijgen.

Onze triomf werd echter overschaduwd door een laatste, huiveringwekkende confrontatie met Antonio Termona. Zijn linkerarm, volledig vervangen door een kronkelende tentakel, was een gruwelijke bevestiging van de onmenselijke transformatie die hij had doorgemaakt. Uitgeput en met moeite mijn geestelijke vermogens bijeenhoudend na alles wat ik had aanschouwd, overhandigde ik het amulet in ruil voor een veilige aftocht.

Nu, een dag later, bevinden we ons in de Orient Express onderweg naar onze volgende bestemming. Ik ben opgelucht dat we de ijzige kou van Trieste achter ons hebben gelaten. Toch vreest mijn hart dat dit slechts het begin is, en dat ons nog veel grotere verschrikkingen te wachten staan. Ik voel de pijn en een groeiend ongemak aan mijn ledematen, de sinistere invloed van de artefacten. Daarnaast knagen de huiveringwekkende dingen die ik recentelijk heb gezien en ervaren aan mijn geest. Mijn ziel wordt belaagd, en ik voel dat de grens tussen rede en waanzin angstvallig dun wordt. Maar ik heb geen keuze. Terugkeren is geen optie. De enige weg is vooruit.

Ave Maria, gratia plena,
Dominus tecum, benedicta tu in mulieribus,
et benedictus Fructus ventris tui, Iesus.
Sancta Maria, Mater Dei,
ora pro nobis peccatoribus,
nunc et in hora mortis nostrae.
Amen.

Welkom in een ijzig Trieste

Nog trillend van de gebeurtenissen van gisteravond en vannacht, schrijf ik dit bericht. In mijn leven heb ik al veel zaken gezien die zich buiten de gewone wereldlijke realiteit afspelen, maar deze verschijningen waren van een geheel andere orde. Het spookt hier in Trieste, en het lijkt erop dat het spook—als het dat is—het op Klaus en mij heeft gemunt. Maar laat ik bij het begin beginnen: onze aankomst in deze mysterieuze stad.

We arriveerden gisteravond, toen de schemering al was gevallen. De duisternis had Trieste volledig omhuld tegen de tijd dat onze trein het station binnenreed. Bij het uitstappen werden we meteen begroet door een ijzige wind, een storm zelfs. Dit was de beruchte Bora-wind, werd ons verteld, maar zo hard en koud als nu, komt deze zelden voor.

Vanwege het stormachtige weer stonden de paarden op stal, en een gemotoriseerde taxi was onze enige optie om het hotel te bereiken. Klaus had gekozen voor het Savoia Excelsior Palace. Bij het uitstappen uit de auto sloeg een onverwachte windvlaag me omver, maar gelukkig ontsnapte ik ternauwernood aan een nare val.

Na het inchecken en het opbergen van onze bagage gingen we naar beneden voor een laat diner. Klaus waagde zich aan een kreeft, waarvan het ontleden ervan geen groot succes bleek, terwijl ik koos voor een visschotel. Het was tijdens dit diner dat Klaus opmerkte dat we in de gaten werden gehouden. Een Turkse man met een fez zat een eindje verderop en wierp regelmatig blikken in onze richting. Toen Klaus besloot op hem af te stappen, vouwde de man zijn krant op en verdween haastig. We waren weliswaar nieuwsgierig naar de man en diens bestemming, maar besloten toch af te zien van een achtervolging.

De volgende ochtend werden we, ondanks Klaus’ verstoorde nachtrust door nachtmerries en de nog steeds guur waaiende Bora, vroeg wakker om op pad te gaan. De informatie van Beddows uit Londen bracht ons naar het museum, waar we op zoek moesten naar ene Johann Winckelmann. Bij aankomst in het steenkoude park bij het museum beseften we pas dat deze man al 150 jaar dood was, begraven onder een imposant monument.

Het monument was op zichzelf fascinerend. Winckelmann, de grondlegger van de moderne archeologie, had een voorliefde voor de klassieke oudheid, en zijn tombe was rijkelijk versierd met mythologische figuren. Maar er was iets vreemds. De Amazonen die erop afgebeeld waren, vochten tegen wezens die niet uit de klassieke oudheid leken te komen—oosterse draken of hagedissen. In werkelijkheid waren het echter lloigors, wezens die we eerder hadden gezien bij het Danvers State Sanatorium. Een occulte connectie? En opvallend genoeg waren de afbeeldingen van de lloigors onaangetast door de tijd, terwijl de menselijke figuren verweerd en beschadigd waren.

In het museum leerden we dat Winckelmann was vermoord vanwege enkele medaillons, waarvan er zeven in de collectie van het museum waren, maar eentje ontbrak. De medaillons vertoonden klassieke scènes zoals de val van Troje, en waren gedoneerd door Marcus Termona, wiens zoon Antonio nog in de buurt woonde. We besloten hem een bezoek te brengen. We werden echter nog even afgeleid door een andere bezoeker in de bibliotheek, een man zonder handen die een oud werk in het Latijn aan het lezen was. Helaas bracht Klaus de man dusdanig van de wijs dat hij in allerijl het pand verliet.

Dit alles bracht ons nog niet dichterbij het achterhalen van de mogelijke locatie van het volgende deel van de Sedefkar Simulacrum. Winkelmann was al 20 jaar dood toen het artefact hier mogelijk verzeild raakte. We vonden wel een politierapport uit die tijd waarvan wij vermoedden dat het object erin vernoemd werd. Echter raakten we het spoor daarvan vooralsnog bijster vanaf het moment dat het centraal stond bij een dodelijke schermutseling buiten een taverne. Bij het teruglezen van dat document gingen mijn wenkbrauwen zojuist weer even omhoog bij het lezen van het woord ‘monster’ en de naam van de taverne—Caverna Dei Rettili, de reptielengrot. Hmm…

Bij Antonio Termona werden we ontvangen door een imposante butler met een ooglapje. Terwijl we wachtten, viel ons oog op een verzameling eigenaardige, mogelijk occulte, curiositeiten, alles bedekt met een glanzende laag glazuur. Antonio zelf, gekleed in een pak met een lege mouw, vertelde dat hij zijn arm had verloren in de oorlog. Maar Klaus vermoedde dat dit niet de waarheid was en beweerde dat hij iets zag bewegen in de lege mouw.

Hoewel Antonio geen informatie had over het ontbrekende medaillon, bezat hij wel het dagboek van Winckelmann, geschreven in Oudgrieks. Hij gaf het ons mee met de suggestie dat een vriend van hem, Marcius Montanelli, het voor ons kon vertalen.

Bij Montanelli, een man met een afgedekt ontbrekend been, bekroop ons hetzelfde gevoel als bij Antonio—bewegingen waar geen ledematen meer waren. Iets tentakeligs? We vermoedden iets, maar slaagden er niet in om er achter te komen. In ieder geval bleek hij bereid de vertaling van het dagboek voor zijn rekening te nemen, een taak die twee dagen zou gaan kosten.

Op de terugweg merkten we dat we werden gevolgd door een lange jongeman met felrood haar. Het kostte ons weinig moeite hem in een steegje te confronteren, maar hij kwam met een slap excuus. Later zagen we hem echter opnieuw, dit keer werd hij met geweld in een auto gesleurd. Wat was hier aan de hand?

Onze poging om de dag rustig af te sluiten in het hotel liep anders dan gehoopt. De stroom was uitgevallen, en we dineerden bij kaarslicht. Dat was nog te overzien, maar de visioenen die volgden waren angstaanjagend.

Zowel Klaus als ikzelf werden op verschillende momenten tijdens het diner geplaagd door huivingwekkende hallucininaties, onder meer van de Griekse god Bacchus. En onderweg naar onze suite werd Klaus gegrepen door iets dat aan een klopgeest deed denken en die het woord ‘Tagesbuch’ (dagboek) in zijn oor fluisterde. En ook ’s nachts werden wij niet gespaard. Middenin de nacht werd onze nachtrust verstoord door ijzige kou in de kamer die afkomstig was van een blauw vuur in de haard. IJskristallen op het raam vertoonden wederom de gelijkenis van Bacchus. Het vuur spatte vervolgens uiteen en verschroeide mijn nachtjurk.

Welkom in Trieste…