De jammerlijke lotgevallen van Klaus blijven vooralsnog voortduren. In mijn ijdele veronderstelling meende ik dat louter zijn eerdere uitspattingen op het Chelsea Arts Ball de enige oorzaak waren van zijn erbarmelijke toestand. Doch het lot, dat ondoorgrondelijk is voor de menselijke geest, heeft anders beslist. Eergisteren, na mijn terugkomst van de lezing van professor Smith, trof ik een briefje van Klaus aan onder de deur van mijn hotelkamer. De nasleep van de uitbundigheid en excessen bleek vervlogen, maar in plaats daarvan had een ziekte Klaus’ gestel te pakken genomen. Een stevige buikgriep had hem in zijn greep. Ach, het zit deze verdoemde ziel ook niet mee.
Zonder Klaus vergezelden wij elkaar wederom in de lommerrijke gewelven van de British Library, op zoek naar meer informatie omtrent Oosterse cultussen. Twee sinistere namen doemden op uit de schaduwen van het verleden, als mogelijke betrokkenen bij deze zaak: de Children of the Blood Red Fez en de Brothers of the Skin. Maar hun ware aard en agenda bleven voor ons vooralsnog verborgen. Op zoek naar meer verlichting in deze zaak werd het idee geopperd om professor Smith te raadplegen. Als lid van de Oriental Club was hij wellicht meer bekend met deze onheilspellende sektes.

Doch hetgeen zich voltrok was van een geheel andere aard. Bij de ochtendmaaltijd in gezelschap van Sjoerd en Benjamin viel ons oog op twee artikelen in The Times. Op de voorpagina werd de aandacht getrokken door het volgende sensatiebeluste bericht:

Dat was op z’n zachtst gezegd een verontrustend relaas in het licht van de gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Maar dat was niet het enige. Elders in de krant troffen wij nog een ander artikel aan. Dat bericht was slechts kort, doch de inhoud was even verontrustend. Het huis van professor Smith was verzwolgen door een vlammenzee. En wat er van de professor en zijn bediende, James Beddows, was geworden, dat wist niemand. Beiden waren spoorloos verdwenen, zo luidde het bericht. Beddows was nog gezien toen hij het huis verliet, vlak voor de brand, maar daarna ontbrak ook van hem ieder spoor.
Dit nieuws zorgde er uiteraard voor dat wij onze plannen voor de dag om zouden gooien. Het nieuwe plan was om het antiquariaat dan nogmaals maar met een bezoek te gaan vereren. Het bezoeken van professor Smith was ineens een onmogelijkheid geworden. Dachten wij. Ware het niet dat iemand van het hotel ons opeens een kaartje toestak dat daar was afgegeven. Het was een visitekaartje van de professor, met daarop een korte, handgeschreven boodschap.

De boodschap was zo verontrustend dat wij in alle haast naar het aangegeven adres vertrokken. Bij aankomst werden wij geconfronteerd met zowel Beddows, de bediende, als de professor zelf. Zijn lichaam was verminkt door de verschrikkelijke brandwonden die hij had opgelopen. Het was een beeld dat mij terugbracht naar mijn eigen traumatische ervaringen, naar de brand waarbij mijn ouders het leven hadden gelaten en die mij een hand en een deel van mijn onderarm had gekost. Maar de professor was er nog erbarmelijker aan toe dan ik destijds, zo schatte ik. Zelfs genezende magie van Ben kon hem slechts gedeeltelijk verlichten. Zijn gezicht was bijna onherkenbaar en zijn stem was nauwelijks te horen boven het gekraak van zijn verbrande longen. Toch slaagde hij er, samen met Beddows, in om ons een vrij duidelijk beeld te geven van het onthutsende relaas dat hij voor ons uiteenzette en de opdracht die hij ons meegaf.

Het was overduidelijk dat deze onthulling en het verzoek aan ons veel van professor Smith had gevergd. Het feit dat hij ons deze opdracht toevertrouwde was zowel eervol als beangstigend. Nu was het tijd om hem wat rust te gunnen en ons te concentreren op onze volgende stap: een bezoek aan het antiquariaat. Hoewel het raadsel van de drie dode Mehmets nog steeds onopgelost was, leek het ons nagenoeg onmogelijk dat er geen verband was tussen de gebeurtenissen. Bij aankomst bij het antiquariaat bleek dat het krantenbericht klopte: de eigenaar was nergens te bekennen. We doorzochten de winkel, maar er waren geen verdere aanwijzingen te vinden.
Het vooruitzicht van een reis door Europa ligt voor ons in het verschiet, en het is waarschijnlijk dat gevaar op de loer ligt op elke hoek. De ernst is echter zodanig dat we geen keus hebben, vrees ik. En het lijdt geen twijfel dat wij de morele plicht hebben hier verantwoordelijkheid in te nemen. We zullen nu eerst een reisplan moeten gaan opstellen. Ik hoop dat Klaus snel herstelt, want het zou zeer spijtig zijn als hij ons niet zou kunnen vergezellen.