Hedenochtend begaven wij ons op weg naar Charenton, alwaar Comte Fenalik naar verluid de resterende jaren van zijn leven zou hebben gesleten na de verschrikkelijke gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld onder zijn villa te Poissy. Wij, nieuwsgierig als we waren, hoopten aldaar meer inzichten te verwerven omtrent deze man.
Charenton, gelegen aan de verre rand van Parijs, werd oorspronkelijk opgericht als een toevluchtsoord voor de armen, doch al snel veranderde het in een inrichting voor de verwarde zielen van de wereld. Een illustere patiënt, lang geleden, was niemand minder dan de beruchte Marquis de Sade. Hoewel ik zijn verderfelijke geschriften zelf niet heb gelezen, zijn de verhalen en geruchten eromheen mij niet vreemd. Wat mij bijbleef, echter, deed mij onvermijdelijk denken aan hetgeen wij aanschouwden in de catacomben beneden de voormalige verblijfplaats van Fenalik, gisteren. Het spijt mij te zeggen dat de excessen van de markies in het niets vielen bij de gruwelen die wij gisteren waren gedwongen te aanschouwen, in die vervloekte onderaardse kelder.
Na het betreden van het gesticht werden wij begroet door de receptioniste, die ons beleefd ondervroeg over het doel van ons onverwachte bezoek. Nadat wij haar op de hoogte hadden gebracht van ons streven om een persoon van meer dan een eeuw geleden te traceren, toonde zij zich verrassend toegeeflijk. Onze zoektocht in de archieven bleek echter allesbehalve vruchtbaar te zijn, want van de Comte vonden wij slechts de summiere vermelding van zijn opname, terwijl zijn verdere lotgevallen, ontslag of verscheiden diep verborgen bleven in de schaduw van het verleden.

Althans niet in de archieven die wij mochten inzien. De directeur van de instelling bezat daarnaast uitgebreidere persoonlijke archieven, waar mogelijk wél iets tussen zou kunnen zitten. Er bleek net een nieuwe directeur, Dr. Leroux, te zijn aangesteld, die zich nog middenin een herordening van de archieven bevond. Klaus probeerde hem over te halen om ons toegang te verschaffen tot mogelijk relevante documenten. Zijn inspanningen vonden echter geen vruchtbare grond, en wij bleven verstoken van de gewenste kennis.
Echter, Klaus, doortrapt als hij was, bewees zijn vaardigheid door vervolgens een beroering op de gang te ontketenen, als een meester van de afleiding. Terwijl het personeel in verwarring was gebracht, ontfutselde ik een dagboek van de vorige directeur. Daar bleken een aantal recente, zeer verontrustende, passages in te staan van kort voor de dood van de vorige directeur. Ondanks dat zijn naam nergens werd genoemd, bekroop mij een voorgevoel dat het hier Fenalik betrof.

Een voorgevoel bekroop mij dat Fenalik de ‘dode man’ was waarover werd geschreven. Zou hij, ongelooflijk maar waar, ook nu nog in leven zijn? Na al die verstreken jaren? Vertoefde hij hier misschien zelfs nu nog steeds? Had de electroshock therapie geholpen? Ik bleef zitten met vele vragen, maar helaas eindigde het dagboek niet veel later na bovenstaande passages.
Om die vragen mogelijk toch te kunnen beantwoorden, besloten we de Dr Leroux ermee te confronteren. Helaas bezat hij ook niet alle antwoorden, maar kon hij ons wel vertellen wat er zich nadien had afgespeeld. De mysterieuze patiënt bleek op hetzelfde moment te zijn verdwenen als dat er zich een noodlottig ongeluk had voorgedaan. Bij het toepassen van de electroshock was er iets dramatisch misgegaan. Dokter Delplace had per abuis zichzelf geëlektrocuteerd in plaats van de patiënt, met fatale gevolgen. En sindsdien was er van de patiënt geen spoor. Broeder Guimart, die de man in de cel had aangetroffen en vervolgens door hem was aangevallen, was nauwelijks meer aanspreekbaar, de arme ziel. In plaats van werken in een sanatorium, was hij er nu zelf patiënt geworden.
Ervan overtuigd dat we alles hadden geleerd wat er hier te leren viel, verlieten wij hierna het sanatorium weer en keerden, na een verlate lunch nabij de Notre Dame, terug naar ons hotel.

Ik verkeer nu in de veronderstelling dat het zeer aannemelijk is dat Fenalik nog leeft. Maar hoe dat mogelijk is, is nog onduidelijk. Klaus en ik zijn eerder in aanraking geweest met een wezen dat eeuwenlang in leven kan blijven, en de wijze waarop dat gebeurt is veelal duister en luguber. Zou Fenalik op zoek zijn naar het simulacrum dat hij ooit bezat? Hebben wij er een vijand bij? Zou hij zich bewust zijn van onze missie? De gedachte dat we mogelijk gevolgd worden door een wezen dat eeuwen in leven kan blijven stemt me weinig vrolijk.
Vannacht vertrekt de Orient Express en wij zullen aan boord gaan voor de volgende tussenstop van onze queeste: Lausanne. Laten we hopen dat wij niet gevolgd worden op de trein.