Een nieuwe vijand openbaart zich

Het kon haast niet anders dan dat we nieuwe vijanden zouden ontmoeten die onze queeste bedreigen. En deze vrees is inderdaad nu bewaarheid. Hertog Jean Floressos des Esseintes blijkt een man met duistere krachten die achter dezelfde zaken aanzit als wij. En hij deinst er niet voor terug ons in de openbaarheid te bedreigen en zelfs aan te vallen. Ik dank de Here God dat ik alert genoeg bleek en hem deze keer kon stoppen, maar we zijn nog niet van hem verlost. Daar durf ik vergif op in te nemen (misschien zelfs letterlijk, daarover dadelijk meer). Kortom: er is weer een hoop gebeurd sinds ik voor het laatst iets schreef in dit dagboek. De hoogste tijd voor een aanvulling dus.

Hertog Jean had aangeboden om ons een tour van Lausanne te geven in afwachting van de bijeenkomst in Le Chat Noir ’s avonds. Het was weliswaar koud, maar zonnig, feitelijk perfect voor een goede wandeling. Bij aankomst in de stad hadden wij natuurlijk de imposante kathedraal al boven de rest van de stad uit zien toornen en het mocht daarom geen verrassing heten dat dit onze eerste bestemming was. Het was een bijzonder oud gebouw, uit de 13e eeuw, maar gebouwd op de fundamenten van een zelfs nog oudere kerk. De hertog leidde ons uitgebreid rond door het monumentale gebedshuis en de bijbehorende cryptes en bleef onder andere stil staan bij de graftombe van een oude kruisridder genaamd Otto van Grandson, met een standbeeld waarvan eigenaardigerwijs beide handen ontbraken.

Daarna bezochten wij het nationaal museum en de daarbij behorende bibliotheek. De hertog toonde meer interesse in het museum, en minder in de bibliotheek. Ik ben blij dat mijn beroepsmatige interesse groot genoeg was om aan te dringen de bibliotheek niet over te slaan, want daar hebben we uiteindelijk nog een ware schat weten te ontdekken. In een duistere hoek van de imposante bibliotheek bevond zich een bescheiden collectie boeken die betrekking hadden op occulte onderwerpen. En achter op een plank aldaar, verborgen achter een reeks andere boeken, trof ik een ware parel aan voor de onderzoeker naar het occulte: een exemplaar van de notoire Unaussprechlichen Kulten, de eerste uitgave in het Duits, geen slecht vertaalde kopie. Deze grimoire bevond zich weliswaar in vrij deplorabele staat, maar toch. Klaus en ik schatten in dat dit bijzondere werk overduidelijk niet besteed was aan de plek waar het zich nu bevond. Het boek verdween in de diepe zakken van de jas van Klaus, waarop we gezwind de bibliotheek weer verlieten.

Omdat de ochtend inmiddels z’n einde naderde, wandelden we naar de plek waar we elkander vanavond zouden treffen: Le Chat Noir. Het etablissement bleek een ruim opgezet grand café. Buiten nam hertog Jean afscheid van ons wegens andere verplichtingen die dag en waren Klaus en ik weer alleen. We besloten de lunch maar gelijk hier tot ons te nemen en plannen te maken voor de rest van de middag. Na een pastis als aperitif, gevolgd door een kaasfondue, vergezeld door een fles wijn, waren we klaar voor de rest van de dag. We hebben eerst nog kort het andere museum van de stad bezocht, waarna Klaus besloot dat hij graag een wandelstok wilde kopen. En niet zomaar een, maar een degenstok, met een verborgen zwaard erin dus. In een zaak met exclusieve herenkleding vond hij wat hij zocht. In een afgeschermde ruimte bleken dergelijke clandistiene waren te worden verkocht. Voor veel te veel geld was Klaus echter nu in zijn nopjes met een, ik moet toegeven, waarlijk prachtig houten exemplaar versierd met een wolvenkop. Ik heb mijn eigen inkopen beperkt tot een aantal paar nieuwe kousen. In een andere zaak, voor de duidelijkheid.

Aan het begin van de avond meldden we ons wederom bij Le Chat Noir, voor de bijeenkomst van de 7:30 Club. Waar ik aangenomen had dat dat een uitgebreider genootschap zou betreffen, bleek echter dat het feitelijk uit slechts drie personen bestond: Edgar, de hertog en ene Maximillian von Wurtheim. En alleen die laatste was aanwezig. Hij excuseerde zich voor de afwezigheid van de andere twee en hield ons voor dat ze vertraagd waren. Klaus en ik moesten het dus voorlopig met louter zijn aanwezigheid doen. En dat bleek een hele opgave; de man hield niet op met praten (zonder daadwerkelijk echt iets te zeggen) en slaagde erin om bij ieder onderwerp het gesprek over hemzelf te doen laten gaan. Bijzonder vermoeiend. En het leidde ook enorm af van wat ondertussen steeds verontrustender aan het worden was: de absentie van Edgar en de hertog. Pas tegen middernacht slaagden wij er in om duidelijk te maken dat wij toch echt weg wilden en konden wij ons los rukken uit zijn gezelschap. We maakten ons inmiddels ernstig zorgen om Edgar, waardoor het feit dat Maximillian ons ook nog met zijn rekening opzadelde, er eigenlijk al niet zo heel erg meer toe deed. Met gezwinde spoed begaven wij ons in het duister naar het huis van de gebroeders Wellington.

Daar aangekomen bleek de buitendeur op een kier te staan. Dat was op z’n minst alarmerend te noemen. Na ons ervan te vergewissen dat we niet werden bekeken, betraden Klaus en ik met getrokken pistool het doodstille huis. Op de benedenetage was er weinig alarmerends te zien, dus gingen we voorzichtig de trap op. Boven bleek er zich echter een huiveringwekkend drama te hebben afgespeeld. Eerst troffen wij in de keuken het ontzielde lichaam van William aan. Hij was om het leven gebracht door verschillende steken met een groot keukenmes en de keuken zat onder het bloed en de sporen van een gevecht. En, minstens zo verontrustend, de moordenaar had een fors stuk huid uit de rug van William gesneden en meegenomen zo het leek.

In de slaapkamer vonden we het lichaam van Edgar, eveneens niet meer onder de levenden. Waar William overduidelijk een gewelddadige dood was gestorven, was dat bij zijn broer niet het geval. De aanwezigheid van een gebruikte naald en leeg flesje morfine naast het lichaam deden een andere oorzaak vermoeden. Maar er was wel meer aan de hand dan een overdosis. En dat werd duidelijk door de aanwezigheid van een ander, groen flesje met vloeistof, gelabeld ‘Droom-Lausanne’ en Edgar’s dagboek dat aan de voet van het bed lag.

Klaus en ik konden maar één conclusie trekken: Edgar was vermoord door Duc Jean, vermoedelijk middels een overdosis morfine terwijl hij verkeerde in een plek die hij Droom-Lausanne noemde. De scroll die wij zochten had hij daar verstopt en was te bereiken middels de vloeistof in het groene flesje. De vraag was echter of de scroll daar nu nog steeds was. De vloeistof zag er vrij giftig uit en weinig uitnodigend uit om vrijwillig tot ons te nemen. Onder het matras troffen we een nagemaakte, ogenschijnlijk lege, scroll aan, die Edgar als namaakexemplaar had laten fabriceren. Voor ons? Voor de hertog? Zoals gebruikelijk bleven we met vragen zitten.

We schrokken op van een stem beneden. Noch Klaus, noch ikzelf hadden eraan gedacht de buitendeur achter ons weer te sluiten. Het bleek de stem van een politieagent die hardop vroeg of er zich mensen in het pand bevonden. Wij waren boven met de lijken van de twee broers. Hoewel het buiten kijf stond dat wij onschuldig waren, konden wij het ons niet veroorloven om onderdeel te worden van een langdurig moordonderzoek. Ongezien vluchten was geen optie, we moesten langs de agent. Door een kort gebruik van mijn domineer-spreuk, wisten we de gelegenheid te creëren om ons uit de voeten te maken naar het hotel. Helaas waren we wel gezien door de agent, wat ons verblijf in Lausanne er niet gemakkelijker op zou maken.

Over gisteren kan ik kort zijn. Meer informatie vinden over zowel hertog Jean als Max leverde niets op. Na dit vruchteloze onderzoek keerden we terug in het hotel en bleek de politie op ons spoor te zitten. Het werd te heet onder onze voeten, dus halsoverkop hebben we onze spullen gepakt en de trein naar Montreux genomen. Het leek ons veiliger daar de nacht door te brengen en de volgende ochtend aldaar de Orient Express te pakken.

Vanochtend vroeg vertrokken we zonder grote problemen vanuit Montreux naar Milaan, waar we aan het begin van de middag zouden arriveren. Ik hoopte dat de treinreis ons de tijd gaf om na te denken over wat er gebeurd was en te overleggen wat onze volgende stappen zouden zijn. Echter, bij het ontbijt in de restauratiewagon werden wij opgeschrikt door een bekende stem die potsierlijk verklaarde zich bij zijn vrienden te vervoegen voor het eten. Het was niemand minder dan hertog Jean die bij ons aanschoof.Terwijl Klaus en ik ons nog afvroegen hoe we deze ontmoeting zouden moeten aanvliegen, liet de hertog er geen gras over groeien. Hij eiste dat wij de scroll aan hem zouden geven. Blijkbaar verwachtte hij dat wij deze hadden gevonden. In ieder geval had hij hem dus niet, dat was positief. Maar hoe lang nog? Wij maakten in ieder geval duidelijk dat we niet onder de indruk waren van zijn poging tot intimidatie en probeerden het gesprek om te draaien en juist dingen van hem te leren. Daar was hij echter overduidelijk niet van gediend. Met een abrupte beweging stond hij op en wierp ons een blik toe die ons mijn bloed deed stollen.

Ik bemerkte vervolgens een vibratie vanuit het amulet dat om mijn nek hangt en tegelijkertijd dat de haren van mijn armen overeind kwamen door een macabere energie die ik maar al te goed kende. De hertog riep dezelfde blasfemische machten aan die de scarabee van Ibnhotep ook mij laat beroeren. In een reflex greep ik met mijn hand naar het amulet in een poging de hertog tegen te houden. Ik weet dat de fluisteringen die ik in mijn hoofd hoor als ik deze kracht gebruik in het geheel niets te maken hebben met engelen, maar ik bedank de Hemelen toch, want ik slaagde er niet alleen in om de hertog te weerhouden mijn lichaam (of dat van Klaus) te doen verschrompelen, maar de energie om te draaien en hemzelf te aan te vallen met dit vervloekte wapen.

Tot mijn verbazing echter zakte de hertog niet ineen in een levenloze hoop knokige beenderen. Hij leefde nog, hoewel overduidelijk wel ernstig verzwakt. Ik was nog met stomheid geslagen toen hij zich vervolgens uit de voeten maakte, vloekend dat hij ons had onderschat, maar dat wij nog niet van hem af waren. Op het volgende station zagen wij hem de trein verlaten. Hadden wij hem de nagemaakte scroll moeten geven? Dat zou hij later vast ook ontdekt hebben. Het directe gevaar lijkt even geweken, maar ik bedacht me wel dat we bij aankomst in Milaan wel zo snel mogelijk moeten kijken of we de scroll alsnog kunnen bemachtigen, voordat de hertog dat doet.

De rest van de reis verliep zonder incidenten en even na de middag reden we het station van Milaan binnen. Dat bleek nagenoeg uitgestorven. Ik twijfelde nog even of we ons wel in onze eigen realiteit bevonden, zo stil als het was, maar de wereld om ons heen was toch echt de onze. Ook buiten het station was de wereld stil, grauw en grijs, geen kinderen op straat. Het kwam door de fascisten, zo hoorden wij, die de stad in z’n greep hadden en voor kalmte en orde zorgden.

Onderweg naar ons hotel kocht ik nog een krant en viel mijn oog op een artikel op de voorpagina.

Mevrouw Cavollaro is ontvoerd. Dat is verontrustend nieuws natuurlijk dat met name Klaus zwaar raakte. Maar…hoe naar ook, ik wil me nu in eerste instantie vooral richten op waarom we hier eigenlijk zijn. Mijn aandacht gaat met name uit naar het volgende onderdeel van het Sedefkar Simulacrum dat hier zou kunnen zijn. En naar Droom-Lausanne. En daarvoor zullen we de mysterieuze, mogelijk giftige, vloeistof tot ons moeten nemen. Dat stemt me weinig vrolijk, maar ik denk dat, in het belang van onze missie, we wel zullen moeten.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *