Zodra we de buitendeur open deden zagen we dat het bijzonder druk was in de straten van Droom-Lausanne. Het geluid van de kerkklokken galmde door de straten. Er was een mensenmassa op de been die zich in een grote stroom richting de kathedraal bewoog. Niemand bleek echter acht op ons te slaan of onze aanwezigheid überhaupt te erkennen. Klaus en ik besloten ons maar mee te laten voeren in het gedrang.

In het vorige stuk dat ik schreef, noemde ik deze wereld niet zozeer een droom, maar eerder een nachtmerrie. Dat sloeg met name op de dingen die wij zagen en tegenkwamen tijdens deze tocht richting de kathedraal. Ik wil niet teveel in detail treden, want ik wens de herinneringen vooral niet te herleven. De dingen die Klaus en ik aanschouwden waren in het gunstigste geval slechts bevreemdend, maar met name gruwelijk en gewelddadig. Deze omgeving was, zo vertelde Edgar later, niet meer de droomwereld waarheen hij voorheen vluchtte, maar tot een perverse verbastering ervan geworden. De hertog had de wereld, die hij zelf geschapen had, nu veranderd in een afgrijselijke nachtmerrie.
Aangekomen bij de eindbestemming van de mensenmassa, bevonden wij ons op het plein voor de kathedraal. Rondom het plein waren galgen opgesteld waaraan verschillende ontzielde lichamen hingen. En centraal opgesteld was een houten podium met daarop drie figuren: een in de boeien geslagen en terneergeslagen Edgar Wellington, een bronzen standbeeld van Otho van Grandson (de kruisridder zonder handen) en een man met een kap over zijn hoofd. Deze laatste stak zijn armen in de lucht om de massa tot stilte te manen en toonde daarna zijn gezicht. Het was uiteraard niemand anders dan de hertog, die zich hier in zijn droomcreatie ‘prins’ bleek te laten noemen.

Men was hier bijeengekomen voor het proces tegen Edgar Wellington die van verschillende ‘misdaden’ werd beschuldigd. Ik voel er niet zo bijster veel voor om in detail te treden over de exacte beschuldigingen die hem ten laste werden gelegd. Laat ik er kort over zijn; het was de prins te doen om de Sedefkar scroll en daar voerde hij dit theaterstuk omheen. De verdediging die Klaus en ik namens Edgar voerden was misschien niet bijster sterk, maar de aanklachten waren mogelijk nog slapper. Of we gewonnen zouden hebben durf ik niet te zeggen, maar van de chaos die uitbrak nadat de hertog (of prins) de vervalste scroll in ontvangst had genomen, maakten wij in elk geval dankbaar gebruik. Terwijl niemand meer op ons lette, haastten wij ons terug naar Edgar’s huis.
Onderweg vond ik het toch nodig om Edgar te melden dat de hertog zowel hem als zijn broer had vermoord in de echte wereld. Hij weigerde dit echter te geloven. Nadat wij via de achterdeur in het huis weer terugkeerden naar de wakkere wereld, vervaagde Edgar’s gestalte en drong het uiteindelijk toch tot hem door dat mijn woorden op waarheid hadden berust. Ik hoop dat hij nu bij God is. Klaus en ik werden in ieder geval weer wakker in mijn hotelkamer, met de scroll (van het hoofd) veilig in ons bezit.