Na de belevenissen in Droom-Lausanne bevonden we ons weer in de echte wereld, in Milaan. Ons aanknopingspunt met betrekking tot het Sedefkar Simulacrum is maar heel erg mager. Als we niet door Caterina Cavollaro uitgenodigd zouden zijn om haar voorstelling te bezoeken, zou het misschien niet eens onwaarschijnlijk zijn dat we deze stad zouden hebben overgeslagen in onze queeste. Vlak na de Grote Oorlog circuleerde er een deel van van simulacrum in Parijs en dat zou zijn verkocht aan iemand uit Milaan. Dat was alles wat we hebben. Geen enkel idee wie deze persoon was, of hij of zij daadwerkelijk teruggekeerd is naar Milaan, of die het artefact mee had genomen hierheen. Ook geen idee welk deel van het simulacrum het betreft. We moeten maar vertrouwen in de Goddelijke voorzienigheid, want anders lijkt onze zoektocht hier vooraf al een verloren zaak.

Na enig aandringen van Klaus besloten we ons maar te storten op de verdwijning van mevrouw Cavollaro. Daar hadden we eveneens nog niet bijzonder veel aanknopingspunten. Enkele ondervragingen later hadden we geleerd dat ze op het station was meegegaan met iemand die zij persoonlijk leek te kennen, maar door haar reisgenoten niet was herkend. Daarna ontbrak van de operaster ieder spoor. We dachten even ’s avonds laat op straat nog haar stem te horen terwijl zij dezelfde aria zong die ze ook in de trein had vertolkt, maar ook dat spoor liep dood. We troffen slechts een exotische hagedis aan; een kameleon die, net als wij, ver van huis was.

We zagen ons gedwongen om ons vast te klampen aan strohalmen. Vanochtend in de krant stond er een kort artikel over een vakbondsman en arbeider van de Alfa Romeo autofabriek die niet ver van zijn werk was vermoord. De vermoedelijke ontvoerder van de operazangeres reed ook in een automobiel van hetzelfde merk. De kans dat hier een relatie is, is natuurlijk miniem, maar zoals gezegd, we grijpen alles maar aan en zijn dus naar het plaats delict afgereisd. Je weet maar nooit.
Eenmaal daar ontdekten we iets waar de krant geen melding van had gemaakt. De plek waar het lichaam was gevonden was niet de plek waar de man was vermoord. Het ontzielde lichaam bleek over een redelijke afstand te zijn versleept, waaruit een pakhuis in de nabije omgeving. Nadat we ons ervan hadden vergewist dat er niemand in de buurt was, brak Klaus de deur open en slopen we naar binnen.
Het gebouw was gevuld met allerhande handelswaar. Het bloedspoor dat wij gevolgd hadden hield op bij een grote platte stenen plaat. De steen was doordrenkt met bloed en groot genoeg voor twee personen. Het was voor mij direct duidelijk dat wij hier te maken hadden met een soort altaar, waar de arme arbeider op leek te zijn geofferd als onderdeel van een duister ritueel. Er waren ook sporen van een tweede persoon op het altaar, maar daarvan ontbrak ieder spoor. Welk een lububer tafereel had zich hier afgespeeld?
We bekeken hierna de waren alhier nog even verder en ontdekten dat het pakhuis eigendom was van de firma Conti. En toen schoot ons te binnen dat we nog een tweede artikel in de krant hadden gelezen vanochtend waar we die naam in waren tegengekomen.

Een op wonderbaarlijke wijze herstelde man dus. Verder allemaal namen die we niet kenden, maar wel een mogelijk verband met het operagezelschap. Misschien is er meer aan de hand. Ik denk dat Klaus en ik hier toch nog even verder in zullen moeten gaan duiken. Ik heb er een naar voorgevoel bij.