Aankomst in Venetië

Vol adrenaline ontwaakte ik uit de droomwereld. Tijd om te bekomen van de gebeurtenissen die zich daarin hadden afgespeeld kreeg ik echter nauwelijks, want de Orient Express reed eigenlijk al het station van Venetië binnen. Het naderde het einde van de middag en de schemering was reeds ingevallen. Bij het verlaten van de trein viel ons oog op een dame die samen met ons van boord ging. Ze was een prachtige vrouw, Met helaas een trieste aanblik door het rouwgewaad dat zij droeg. Haar naam was Maria Stgaliana, woonachtig hier in de stad der bruggen. Haar vakantie in Milaan bleek wreed onderbroken door het tragisch overlijden van haar vader,waardoor zij zich genoodzaakt zag versneld terug naar huis te keren. Wij boden haar onze condoleances aan die zij dankbaar in ontvangst nam.

Bij het verlaten van het perron stond er een groep mensen te wachten. Ze waren gekleed in de zwarte hemden van de Italiaanse fascistische politie. Een van hen, Alberto Rossini, zoals wij later leerden, snelde op Maria af, bracht op stijve wijze zijn condoleances aan haar over en nodigde haar uit om plaats te nemen in een wachtende auto. De huivering bij Maria was overduidelijk te zien. Klaus en ik besloten een watertaxi aan te houden, en tegelijkertijd te wachten met vertrek om mogelijk mevrouw Stagliani te bevrijden uit een benarde situatie.

Vrijwel tegelijkertijd kwam een knappe jongeman aangesneld, duidelijk geagiteerd. Maria zag hem aankomen en smeekte hem niet betrokken te raken. De jongeman, genaamd Georgio Gasparetti, was echter op oorlogspad en niet van plan zich te laten intimideren door de fascisten. Maria wierp een hoopvolle blik onze kant op. Ik liep terstond op de groep af om Maria op te halen om mee te rijden in onze watertaxi zoals we zogenaamd met haar zouden hebben afgesproken. Maria accepteerde het voorwendsel dankbaar. Gasparetti begreep wat er gaande was en nam gracieus afscheid met de belofte haar snel weer te zien. Rossini was echter zichtbaar geagiteerd en eiste de namen en paspoorten van Klaus en mijzelf. Zijn adem bleek even onfris als zijn temperament. Het Duitse paspoort van Klaus kon vervolgens nog enige goedkeuring verkrijgen, maar ik kon op aanzienlijk minder sympathie rekenen. Samen met Maria namen we hierna plaats in de taxi, de zichtbaar gefrusteerde fascisten achter ons latend.

Wat ik bij de eerste uitwisseling al vermoedde bleek het geval: zowel Alberto als Georgio zochten de hand van Maria. De fascist Alberto kon echter op weinig sympathie rekenen, terwijl Georgio, die een communist bleek, overduidelijk het hart van Maria had gestolen. In de taxirit kwamen Maria’s emoties tot uitbarsting en was mijn troostende schouder meer dan welkom.

Wij hadden op aanraden het Gritti Palace uitgezocht, een hotel nabij het San Marco plein, dat toevalligerwijs nabij het huis van Maria was en zo konden we haar eerst thuis afzetten alvorens in te checken in ons hotel. We boden aan haar bij te staan als er iets zou zijn dat we voor haar zouden kunnen betekenen.

Na het diner besloten Klaus en ik nog even een wandeling te langs over de zo befaamde grachten en bruggen van de stad. Ik moet bekennen, de stad is waarlijk prachtig en men waant zich werkelijk in lang vervlogen tijden. Echter, zeker op een kille winteravond zoals deze, kent de stad ook een nadrukkelijke onheilspillendheid die de mens het unheimliche gevoel geeft van duistere gebeurtenissen en sinistere activiteiten.

De volgende ochtend lazen wij in de krant een artikel over een tweetal moorden die gepleegd waren in het La Scala theater in Milaan gedurende de uitvoering van Aida. Enkele gruwelijke details bleken zeer nadrukkelijk door ofwel de politie ofwel de krant achterwege gelaten, en enigszins opgelucht waren we dat er geen signalementen van de mogelijke daders werden vermeld.

Na het ontbijt besloten we eerst maar eens op onderzoek uit te gaan naar mogelijke aanwijzingen over het volgende ledemaat van de Sedefkar Simulacrum. De meest voor de hand liggende plaats leek ons wederom de grote bibliotheek van de stad, de Bibliotheca Marciana, die vlakbij ons hotel en aan het San Marco plein was gelegen. Aangezien de kennis van de Italiaanse taal van zowel Klaus als ikzelf niet veel verder reikt dat het begroeten van mensen, hebben we net als in Parijs weer een student in de hand genomen om ons te assisteren. Haar naam: Guiliana Cardinale. En nog dezelfde dag wierp dit vruchten af. Van de soldaten van Napoleon die in 1797 de stad introkken bleek het volgende na te zijn achtergebleven in de bibliotheek:

HET DAGBOEK VAN KAPITEIN DUBOIS
15 NOVEMBER 1797

Ik ben gisteravond, de 14e, thuisgekomen, zeer tevreden over mijn acties bij het neerslaan van de opstand. Zoals Voltaire zei: “Ik heb maar één gebed tot God gericht, een heel kort: ‘O Heer, maak mijn vijanden belachelijk.’ En God heeft het verhoord.”

Het was zeer bevredigend om de blikken te zien op die dwaze Venetiaanse gezichten terwijl ze naar de gevangenis werden gebracht. Ik hoop dat hun bezoek hen de vergelijkende waarden van rede en bijgeloof leert.

Thuis vond ik mijn Cherie getroffen door de pest. Het arme kleine weeskind is zo dapper als een van mijn soldaten, maar haar been is ’s nachts misvormd en krom geworden. Ze is pas twee jaar oud. Ze zou niet zo getroffen mogen zijn. Ik keerde terug naar de gevangenis en ondervroeg de delegatieleiders. Ze vertelden me met Boucher te praten.

Dus ondervroeg ik hem gisteravond laat opnieuw. Ik bestudeerde ook dat vreemde kunstledemaat waar hij zo gesteld op is. Mijn been deed pijn terwijl ik het vasthield, en doet dat tot op dit moment nog steeds. Was het zo dat het loutere zicht op dit afgeknotte ledemaat van porselein een of andere rudimentaire herinnering in mijn geagiteerde geest opriep, zodat het voelde alsof mijn eigen linkerbeen geamputeerd was?

Ik nam het been van Boucher en probeerde het te breken. Het brak niet. Ik probeerde het te verbranden. Het verbrandde niet. Het is geen porselein maar een vreemde onbuigzame stof die zelfs diamant niet zal markeren. Die vervloekte delegatie had gelijk. Het is iets kwaadaardigs, hoewel ik Boucher verdedig. Hij heeft het alleen maar hierheen gebracht.

Ik ga mijn dwaasheid niet toegeven aan die Italiaanse idioten. Ik besefte uiteindelijk wat ik moest doen. Het idee was zo passend dat ik hardop in lachen uitbarstte! Gisteravond heb ik dat vervloekte been stiekem begraven binnen de San Marcobasiliek, onder de zwarte bestratingssteen in de kapel van Sint Isidoro.

Tot mijn vreugde is mijn lieve kleine Cherie vanochtend hersteld. Ze is weer zo helder als altijd. Vandaag hoor ik ook van het medisch personeel dat de pest geleidelijk aan virulentie afneemt. Ik heb bevolen dat de delegatie stilletjes wordt vrijgelaten.

Die dwaas Boucher heeft me vanmiddag overvallen. Hij wil compensatie voor zijn ‘prijs’. Die eis kan lang onbeantwoord blijven.

Dat is nog eens een duidelijke aanwijzing te noemen. Zou het ledemaat zich nog steeds op dezelfde plaats bevinden? Het lijkt me niet een plek die snel verstoord zou worden, in de druk bezochte basiliek hier aan het San Marco plein. Maar stel dat het er nog wel ligt, hoe krijgen we het dan weg zonder dat mensen het zien? Eerst maar eens een blik in de kapel werpen, dat lijkt me evident.

Wat wel verontrustend is, is wat er geschreven wordt over de invloed die ook dit artefact heeft op het lichaam van de bezitter ervan en de mensen in de omgeving. Ik denk dat ik technisch gezien in dezelfde positie verkeer ten aanzien van de linkerarm en de torso, en ik bemerk bij tijd en wijle zeer zeker de sinistere invloed van de vervloekte relikwieën. Met name ’s ochtends bij het ontwaken ervaar ik dagelijks een pijnlijke kramp in mijn linkerarm, die soms overdag tijdelijk terugkeert. En sinds de gebeurtenissen in Milaan wordt mijn lichaam periodiek geteisterd door een plotselinge stekende pijn in mijn borststreek. De beschrijving in het nieuwe document stemt tot weinig vrolijkheid, maar ik vrees dat we geen keus hebben. Mijn toewijding aan de missie is compleet; er is geen weg terug. De pijn ten spijt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *