Nog trillend van de gebeurtenissen van gisteravond en vannacht, schrijf ik dit bericht. In mijn leven heb ik al veel zaken gezien die zich buiten de gewone wereldlijke realiteit afspelen, maar deze verschijningen waren van een geheel andere orde. Het spookt hier in Trieste, en het lijkt erop dat het spook—als het dat is—het op Klaus en mij heeft gemunt. Maar laat ik bij het begin beginnen: onze aankomst in deze mysterieuze stad.
We arriveerden gisteravond, toen de schemering al was gevallen. De duisternis had Trieste volledig omhuld tegen de tijd dat onze trein het station binnenreed. Bij het uitstappen werden we meteen begroet door een ijzige wind, een storm zelfs. Dit was de beruchte Bora-wind, werd ons verteld, maar zo hard en koud als nu, komt deze zelden voor.

Vanwege het stormachtige weer stonden de paarden op stal, en een gemotoriseerde taxi was onze enige optie om het hotel te bereiken. Klaus had gekozen voor het Savoia Excelsior Palace. Bij het uitstappen uit de auto sloeg een onverwachte windvlaag me omver, maar gelukkig ontsnapte ik ternauwernood aan een nare val.
Na het inchecken en het opbergen van onze bagage gingen we naar beneden voor een laat diner. Klaus waagde zich aan een kreeft, waarvan het ontleden ervan geen groot succes bleek, terwijl ik koos voor een visschotel. Het was tijdens dit diner dat Klaus opmerkte dat we in de gaten werden gehouden. Een Turkse man met een fez zat een eindje verderop en wierp regelmatig blikken in onze richting. Toen Klaus besloot op hem af te stappen, vouwde de man zijn krant op en verdween haastig. We waren weliswaar nieuwsgierig naar de man en diens bestemming, maar besloten toch af te zien van een achtervolging.

De volgende ochtend werden we, ondanks Klaus’ verstoorde nachtrust door nachtmerries en de nog steeds guur waaiende Bora, vroeg wakker om op pad te gaan. De informatie van Beddows uit Londen bracht ons naar het museum, waar we op zoek moesten naar ene Johann Winckelmann. Bij aankomst in het steenkoude park bij het museum beseften we pas dat deze man al 150 jaar dood was, begraven onder een imposant monument.
Het monument was op zichzelf fascinerend. Winckelmann, de grondlegger van de moderne archeologie, had een voorliefde voor de klassieke oudheid, en zijn tombe was rijkelijk versierd met mythologische figuren. Maar er was iets vreemds. De Amazonen die erop afgebeeld waren, vochten tegen wezens die niet uit de klassieke oudheid leken te komen—oosterse draken of hagedissen. In werkelijkheid waren het echter lloigors, wezens die we eerder hadden gezien bij het Danvers State Sanatorium. Een occulte connectie? En opvallend genoeg waren de afbeeldingen van de lloigors onaangetast door de tijd, terwijl de menselijke figuren verweerd en beschadigd waren.
In het museum leerden we dat Winckelmann was vermoord vanwege enkele medaillons, waarvan er zeven in de collectie van het museum waren, maar eentje ontbrak. De medaillons vertoonden klassieke scènes zoals de val van Troje, en waren gedoneerd door Marcus Termona, wiens zoon Antonio nog in de buurt woonde. We besloten hem een bezoek te brengen. We werden echter nog even afgeleid door een andere bezoeker in de bibliotheek, een man zonder handen die een oud werk in het Latijn aan het lezen was. Helaas bracht Klaus de man dusdanig van de wijs dat hij in allerijl het pand verliet.
Dit alles bracht ons nog niet dichterbij het achterhalen van de mogelijke locatie van het volgende deel van de Sedefkar Simulacrum. Winkelmann was al 20 jaar dood toen het artefact hier mogelijk verzeild raakte. We vonden wel een politierapport uit die tijd waarvan wij vermoedden dat het object erin vernoemd werd. Echter raakten we het spoor daarvan vooralsnog bijster vanaf het moment dat het centraal stond bij een dodelijke schermutseling buiten een taverne. Bij het teruglezen van dat document gingen mijn wenkbrauwen zojuist weer even omhoog bij het lezen van het woord ‘monster’ en de naam van de taverne—Caverna Dei Rettili, de reptielengrot. Hmm…
Bij Antonio Termona werden we ontvangen door een imposante butler met een ooglapje. Terwijl we wachtten, viel ons oog op een verzameling eigenaardige, mogelijk occulte, curiositeiten, alles bedekt met een glanzende laag glazuur. Antonio zelf, gekleed in een pak met een lege mouw, vertelde dat hij zijn arm had verloren in de oorlog. Maar Klaus vermoedde dat dit niet de waarheid was en beweerde dat hij iets zag bewegen in de lege mouw.
Hoewel Antonio geen informatie had over het ontbrekende medaillon, bezat hij wel het dagboek van Winckelmann, geschreven in Oudgrieks. Hij gaf het ons mee met de suggestie dat een vriend van hem, Marcius Montanelli, het voor ons kon vertalen.
Bij Montanelli, een man met een afgedekt ontbrekend been, bekroop ons hetzelfde gevoel als bij Antonio—bewegingen waar geen ledematen meer waren. Iets tentakeligs? We vermoedden iets, maar slaagden er niet in om er achter te komen. In ieder geval bleek hij bereid de vertaling van het dagboek voor zijn rekening te nemen, een taak die twee dagen zou gaan kosten.

Op de terugweg merkten we dat we werden gevolgd door een lange jongeman met felrood haar. Het kostte ons weinig moeite hem in een steegje te confronteren, maar hij kwam met een slap excuus. Later zagen we hem echter opnieuw, dit keer werd hij met geweld in een auto gesleurd. Wat was hier aan de hand?
Onze poging om de dag rustig af te sluiten in het hotel liep anders dan gehoopt. De stroom was uitgevallen, en we dineerden bij kaarslicht. Dat was nog te overzien, maar de visioenen die volgden waren angstaanjagend.
Zowel Klaus als ikzelf werden op verschillende momenten tijdens het diner geplaagd door huivingwekkende hallucininaties, onder meer van de Griekse god Bacchus. En onderweg naar onze suite werd Klaus gegrepen door iets dat aan een klopgeest deed denken en die het woord ‘Tagesbuch’ (dagboek) in zijn oor fluisterde. En ook ’s nachts werden wij niet gespaard. Middenin de nacht werd onze nachtrust verstoord door ijzige kou in de kamer die afkomstig was van een blauw vuur in de haard. IJskristallen op het raam vertoonden wederom de gelijkenis van Bacchus. Het vuur spatte vervolgens uiteen en verschroeide mijn nachtjurk.
Welkom in Trieste…
