Ik staar in de spiegel en zie wat zij zien—de littekens, de striemen, de asymmetrie.
Ik hoor wat ze denken—ze is beschadigd, verminkt, afgeschreven.
Hun ogen dwalen niet verder dan de littekens, hun blikken wenden zich af na het zien van de stomp van mijn arm. Alsof mijn huid en lichaam barrières zijn, misvormingen die mijn wezen verbergen onder de oppervlakte van imperfectie.
Ik voel hun ogen, afwijzend en gevangen in wat was en nooit in wat nog is. Ze zien het reliëf van mijn verleden, maar niet de diepte van mijn overtuiging. De spiegel, koud en meedogenloos, weerspiegelt slechts de imperfecties van mijn lichaam, maar niet het verhaal erachter, de offers die het bracht voor de menselijke soort.
Binnenin mij schreeuwt iets, klauwt iets, hunkert iets naar een blik die mij echt ziet.
Maar er is alleen de oneindige leegte van het universum.
