Achtervolgd door een vampier?

Het drong zojuist tot mij door dat ik in de vorige aantekening in mijn dagboek al ten tweede male speculeerde over het bestaan van en de aanwezigheid van een vampier in Venetië. De gebeurtenissen bij de klokkentoren deden Klaus en mij denken aan de beschrijving en de krachten van dergelijke wezens. En eerder ook de gepleegde moorden waar bovennatuurlijke kracht en het mogelijk drinken van bloed aan de orde kan zijn geweest, alsmede de waarneming en het signalement van de gestalte in de gondel ’s nachts. Ook die aanwijzingen zouden kunnen wijzen in de richting van een vampier en diens vermeende krachten.

En zojuist droomden zowel Klaus als ikzelf dat dit wezen mogelijk bij ons aan boord de trein is en bovenmatige interesse in ons of onze missie vertoont. En dat zette mij verder aan het denken. Worden wij misschien al langer door dit wezen achtervolgd? En indien dat het geval zou zijn, zouden we de identiteit ervan kunnen weten? Opeens gingen mijn gedachten terug naar de gebeurtenissen in Parijs en omgeving.

  • Het dochtertje van de dokter in Poissy schrok zich bijkans dood door de verschijning van een ‘monster’ bij haar slaapkamerraam op de eerste etage, waarvan naderhand ieder spoor ontbrak in de vers gevallen sneeuw.
  • Eveneens in Poissy…de ijskoude mistwolk op de plek waar wij de linkerarm van de Sedefkar Simulacrum vonden in die gruwelijke kelder onder het huis.
  • De beschrijvingen in het Charenton sanatorium van een vele decennia lang vergeten ‘dode man’ in de catacomben van het gesticht die op bovennatuurlijke wijze nog in leven bleek te zijn, geen eten tot zich nam, en niet veel later spoorloos verdween na de tragische dood van zijn dokter.

Ondanks dat ik de gestalte bovenin de toren niet direct herkende, gaan mijn gedachten terug naar dat sinistere portret in die duistere hoek in het Louvre, waarvan ik destijds al speculeerde over de identiteit van de geportretteerde.

Fenalik?

Waanzin en liefde in Venetië

Gisteren ontwaakten we onder een grauwe, grijze hemel. Een dik wolkendek onttrok de zon volledig uit het zicht. Daarnaast hing er een smerige, benzineachtige geur in de stad, afkomstig van de zwarte drek die steeds meer bezit aan het nemen was van de Venetiaanse grachten. Een groep studenten was watermonsters aan het nemen om de ranzige substantie te kunnen onderzoeken om de mogelijke schadelijkheid voor de gezondheid ervan te achterhalen. Waar het vervuilde water in de dagen hiervoor nog grotendeels met het getijde wegspoelde, leek het inmiddels permanent bezit te hebben genomen van de wateren van de stad. Een unheimlich, beklemmend gevoel bekroop zowel mij als Klaus.

Onze bestemming deze ochtend was het Palazzo Rezzoniani, nabij het San Marco plein gelegen. En in het bijzonder de beelden die zich in de klokkentoren daar zouden moeten bevinden. Het bleek een statig, 15e-eeuws gebouw, drie etages hoog, met een toren die daar nog een aanzienlijk stuk bovenuit stak. Klaus en ik klopten aan en niet veel later later deed de huisbewaarder, een oude man met een merkbaar slecht linkerbeen, voor ons open. Een donatie voor het onderhoud bleek vereist om ons toegang te verschaffen tot de beelden in de toren. Vanuit de open binnenplaats konden wij onze eerste blik werpen op de beelden, acht stuks in totaal, zo ons werd verteld, die zich volgens een vast patroon ieder kwartier op tientallen meters boven ons over een richel buiten de toren bewogen. Na wat beleefdheden te hebben uitgewisseld kregen Klaus en ik de sleutels tot de toren en begonnen wij onze verkenning.

De trap naar boven was van steen, met gladde, ongelijke treden, hemelzijdank met een ijzeren railing. Een belangrijke aanwijzing dat wij op de juiste plaats waren, was een zeurende pijn die Klaus en ik beide direct ondervonden aan ons linkerbeen. Het kon welhaast niet anders dat het corresponderende ledemaat van de Sedefkar Simulacrum zich bovenin de toren moest bevinden. Voorzichtig beklommen wij de trap. Aan het begin van onze klim sloeg de klok voor het kwartier en kregen wij alvast een voorproef van de hoeveelheid geluid die de machinerie bovenin produceerde en resoneerde in onze beenderen. Bovenaan de trap bevond zich een houten luik dat toegang tot de machinekamer verschafte. Klaus ging als eerste naar binnen en ik volgde hem op de voet.

We bevonden ons daarna in een donkere ruimte. Dankzij onze zaklampen konden we zien dat het hier vergeven was van raderwerken, tandwielen, loopbanden en talloze andere onderdelen die de klok en de beeldenparade mogelijk maakten. En de acht automaten dus, waarvan er een uitgerust was met het vervloekte artefact. Een van de figuren bleek een leeuw, dus bleven er zeven beelden over om te onderzoeken. Alle bleken te zijn voorzien van een koperen laag, dus op het oog was het gezochte been niet direct te herkennen.

Maar voordat we alle beelden goed en wel hadden kunnen onderzoeken, sloeg de klok voor het hele uur. De hele kamer kwam in beweging en de luiken naar buiten gingen open. Tot mijn grote schrik zag ik buiten op de rand de gestalte van een lijkbleke man zitten die mij aanstaarde. En vrijwel direct kwam hij daarna in beweging. Maar hij schoot niet naar binnen, mijn kant op, maar sprong van de richel af, dertig meter naar beneden. Klaus had het niet gezien, maar ik zweer dat het niet mijn verbeelding was. Er was echter geen gelegenheid om verder te kijken, want door alle bewegende onderdelen was het onmogelijk om dichterbij te komen, maar moesten Klaus en ik een veilig heenkomen zoeken en wachten tot de kakofonie weer tot een einde was gekomen.

Nadat de rust was teruggekeerd bleken de luiken naar buiten weer vergrendeld te zijn en was het als gevolg niet mogelijk om te zien wat er met de vreemdeling was gebeurd. Verder met de zoektocht naar het been dus maar eerst. Dat bleek uiteindelijk onderdeel te zijn van het figuur van de soldaat. Met mijn haak kraste ik een stukje van de koperlaag weg en kwam de ons inmiddels bekende blauwe kleur tevoorschijn. Het been loswerken bleek nog een hele opgave, maar met behulp van een ijzeren staaf lukte het Klaus uiteindelijk toch.

Nadat Klaus mij het artefact aanreikte, gebeurde er echter iets dat mij tijdelijk tot waanzin heeft gedreven. Alle beelden in de kamer leken plotseling van een sinistere levensenergie te zijn bezeten en keken ons op een zodanige wijze aan dat ik op dat moment mijn verstand verloor en in blinde paniek de trap ben afgerend, het artefact onder mijn arm geklemd. Ik mag de Heilige Maagd bedanken dat ik niet ernstig ten val ben gekomen op de verraderlijke trap en zonder botbreuken beneden ben gekomen. Die arme, oude huisbewaarder heb ik ook nog omvergelopen, alvorens ik buiten op de binnenplaats weer bij zinnen kwam met Klaus aan mijn zijde.

Beneden bleek dat er zich tijdens mijn aanval van waanzin bovenin de toren een destructief spel had afgespeeld. De mechanismes die de poppen aandreven waren op hol geslagen en de binnenplaats lag bezaaid met onderdelen die naar beneden waren gevallen. En, eveneens zeer verontrustend, er was geen spoor te bekennen van de vreemdeling die ik boven had aanschouwd en tientallen meters in de diepte moest zijn gestort. Klaus meende echter wel een vleermuis te hebben gezien. Zou er waarheid schuilen in het boek van Bram Stoker? Door de dichte bewolking was er in het geheel niets van de zon te zien deze dag. Zouden dergelijke wezens echt bestaan? We hebben natuurlijk wel meer gezien inmiddels…

De vernieling van de klokkentoren was gepaard gegaan met een hoop kabaal en buiten het complex had er zich als gevolg een kleine mensenmassa verzameld. Het was tijd om ons uit de voeten te maken. Nadat Klaus nog wat extra geld in de handen van de verdwaasde huisbewaarder had geduwd, snelden wij ons een weg door de menigte, terug naar ons hotel.

Eenmaal daar aangekomen haastten we ons naar de hotelkamer om het artefact veilig op te bergen. Terwijl we daar mee bezig waren, werd er op de deur geklopt. De dienstmeid van Maria Stagliani wachtte op ons met een bericht van haar bazin. Het bleek dat er zich een klein drama aan het voltrekken was in Maria’s appartement. Ze werd gegijzeld door de fascistische zwarthemden en gedwongen om tegen haar zin in met Alberto Rossini te trouwen. Van haar minnaar Giorgio ontbrak vooralsnog ieder spoor. Ondanks dat Klaus tegensputterde, vond ik dat wij het aan onze stand verplicht waren om te proberen om de arme jongedame te helpen.

En dat lukte gelukkig, met wat hulp van Maria’s buurvrouw en een vriendelijke gondolier. Zo’n twee uur later waren we met een bijzonder smerige en compleet doorweekte Maria terug op de hotelkamer. Terwijl zij zich opfriste, gingen wij vervolgens op zoek naar haar geliefde Giorgio. In het etablissement waar hij zich met regelmaat ophield bleek hij net vertrokken, maar we konden hem gelukkig bijtijds bij Maria’s huis onderscheppen voordat de jonge communist dwaze dingen zou gaan doen. De reünie was hartverwarmend, en we drukten beiden op het hart om niet te talmen en om snel in het huwelijksbootje te stappen teneinde al deze ellende achter zich te laten.

De volgende dag was het de hoogste tijd om Venetië te achter ons te laten en verder te reizen richting Trieste. Op het station troffen we tot onze verbazing de heer Gremanci aan die blijkbaar achter onze verrichtingen was gekomen. Hij wenste ons veel succes met de rest van onze missie en waarschuwde ons voor de fascisten die hij ervan verdacht zich ook bezig te houden met het occulte. Gelukkig was ons succes was een klap in hun gezicht, zo verzekerde de beste man ons.

Eenmaal onderweg werden Klaus en ik beide overmand door slaap en beleefden we vervolgens dezelfde, verontrustende droom. Een sinistere, bleke figuur, gelijkend op de gestalte die ik bovenop de klokkentoren had aanschouwd, klauterende op bovennatuurlijke wijze langs de zijkant van de Orient Express om de passagiers in hun coupés te bespieden. Ook wij bevonden ons aan boord en werden nog veel nadrukkelijker gadegeslagen door deze entiteit. Kort daarna ontwaakten Klaus en ik weer, ervan overtuigd dat dit niet het laatste zal zijn wat we van dit wezen zullen zien.

Verwikkelingen in de stad der bruggen

Er is ons in de afgelopen dagen een hoop overkomen en er is veel om over te schrijven. Ik zou willen dat ik de tijd had om hier uitgebreid verslag van te doen, maar de tijd ontbreekt me helaas op dit moment. Vandaar deze relatief korte en bondige samenvatting, zodat ik in ieder geval de meest belangrijke gebeurtenissen en details heb genoteerd opdat ik ze niet vergeet.

Opgraving in de basiliek

Het linkerbeen van de Sedefkar Simulacrum bleek zich niet in de kapel van de Heilige Isidoro in de San Marco basiliek te bevinden. Na ons tot na sluitingstijd te hebben verstopt en alle daaropvolgende noeste inspanningen van Klaus ten spijt, werden wij teleurgesteld door het slechts aantreffen van een briefje in plaats van het porseleinen artefact. De tekst zal ik hieronder herhalen. De hemel zij geprezen dat we niet de nacht in de kille kathedraal hoefden door te brengen, maar dat het me lukte met de haak van mijn prothese het slot van een zijdeur open te krijgen. Als dieven (zonder buit) glipten wij weer weg in de nacht. Gelukkig gaf het zegel dat wij hadden aangetroffen op de envelop ons wel een nieuw aanknopingspunt.

God vergeef me, God help me, ik had het heel hard nodig, dus ik nam het met veel beven en gevoel van heiligschennis. Dat ik, een echte Venetiaan, onze heiligste plek zou schenden! Maar sommige behoeften staan zeker boven alle andere. Hij huilde en smeekte om hulp. Zijn beeld was gebroken, en ik had geen materiaal om het te repareren, want deze vervloekte oorlog maakt alles schaars. Ik herinnerde me eindelijk het oude verhaal. Wat kon ik anders doen? Zijn kleinzoon stierf op Monte Grappa, samen met mijn lieve Marco, en zijn beelden zijn het enige dat hem troost. God vergeef me, God vertrouw erop dat ik alleen mijn best probeer te doen.

De uitvaart van vader Stagliani

De uitvaart van Maria’s vader vond plaats op het San Michele kerkhof, gelegen op een eiland even buiten de stad gelegen. Zowel Alberto als Giorgio waren aanwezig, maar deden hun best elkaar te negeren. De plechtigheid verliep zonder incidenten, evenals de condoleance na afloop bij Maria’s residentie. Daar spraken wij Giorgio die het zegel uit de basiliek herkende als zijnde van de familie Gremanci, van originele poppenmakers, maar na de oorlog nu vooral actief als makers van protheses voor veteranen. Giorgio bood aan om ons naar hun werkplaats te brengen. Die tocht werd echter wreed verstoord doordat Alberto en zijn zwarthemden de gondolier onder druk hadden gezet om Giorgio een lesje te leren. Met enige moeite hebben we een gewelddadige escalatie weten te voorkomen.

De staat van het water

Het getijde brengt de laatste dagen veel zwarte, stinkende olieachtige drek in de grachten van de stad. De geur is op sommige momenten niet te harden, hetgeen onder meer de uitvaart van Maria’s vader ontsierde. Nu schijnt dit verschijnsel op zichzelf niet nieuw te zijn, maar de heftigheid ervan wel. De Venetianen beginnen reeds te fluisteren over vroeger tijden, over de tijd van de Zwarte Dood. Zou dit water ook ziektes met zich meedragen? Klaus en ik meenden op zeker moment een wezen in het water te ontwaren, een visachtige vorm met menselijke armen en handen. Vroeger zou ik het op mijn verbeeldingskracht hebben gegooid, maar tegenwoordig ben ik me er terdege van bewust dat er meer is tussen Hemel en aarde. Wat voor wezen zou het zijn en is er mogelijk een verband met het verontreinigde water?

Moorden in de nacht

Over mysterieuze wezens gesproken…er is een, naar ik sterk vermoed bovennatuurlijke, moordenaar actief in Venetië. Enkele dagen geleden is een man met bovennatuurlijke kracht aan een spies geregen en dag later is een andere man is uiteengereten teruggevonden in een gondel, maar zonder ook maar een spoor van bloed. Daarnaast zijn er waarnemingen gedaan van ‘de dood in een gondel’; een rijzige gestalte die zich met bovennatuurlijke snelheid in een gondel voortbewoog over de kanalen. Het blijft vooralsnog gissen naar wie of wat er precies verantwoordelijk voor deze gebeurtenissen, maar ik vraag me nu wel af of er een kern van waarheid schuilt in de roman van Bram Stoker. Zouden dergelijke wezens bestaan? Ik neig er in ieder geval naar om voor de zekerheid een paar bolletjes knoflook bij me te gaan dragen. Je weet tenslotte maar nooit.

De familie Gremanci

Het spoor naar het gezochte artefact leidde naar deze familie, die al eeuwen actief is als makers van poppen. De verschrikkingen van de oorlog en de voortschrijdende techniek had er in de afgelopen jaren voor gezorgd dat ze hun vakmanschap nu vooral inzetten voor andere doeleinden: het vervaardigheden van protheses. Evenals in mijn eigen thuisland zijn er in Italië namelijk vele soldaten teruggekeerd vanuit de loopgraven die ledematen moeten missen als gevolg van de gruwelen van de oorlog. Dit gegeven heeft gezorgd voor een grote innovatieve impuls op het gebied van protheses, waar ik zelf ook van profiteer. Bij aankomst bij de werkplaats zagen we verschillende veteranen met kunstmatige ledematen welke zich in kwaliteit prima konden meten met onze Amerikaanse producten.

Na enig rondvragen leerden we dat de grootvader van de huidige bedrijfsleider degene moet zijn geweest die verantwoordelijk is voor het meenemen van het artefact uit de kapel in de basiliek. In de bedrijfsboekhouding meenden we aanwijzingen te lezen dat het been mogelijk een nieuwe plaats heeft gevonden in het Palazzo Rezzoniani, waar zich ook een klokkentoren schijnt te bevinden. In de aantekeningen werd namelijk geschreven over ‘vrienden in de klokkentoren’ die mogelijk zijn beschadigd als gevolg van een blikseminslag. Ik vermoed dat met ‘vrienden’ naar poppen wordt verwezen. En gecombineerd met de informatie uit de brief kan het haast niet anders dat het door ons gezochte porseleinen been daar een nieuw thuis moet hebben gevonden. De bewuste familie die het gebouw altijd bewoond had bestaat naar het schijnt inmiddels niet meer, maar het gebouw zelf heeft nog wel een huisbewaarder, zo kwam ons ter ore. Morgen zullen we trachten om een bezoek te plegen.

Aankomst in Venetië

Vol adrenaline ontwaakte ik uit de droomwereld. Tijd om te bekomen van de gebeurtenissen die zich daarin hadden afgespeeld kreeg ik echter nauwelijks, want de Orient Express reed eigenlijk al het station van Venetië binnen. Het naderde het einde van de middag en de schemering was reeds ingevallen. Bij het verlaten van de trein viel ons oog op een dame die samen met ons van boord ging. Ze was een prachtige vrouw, Met helaas een trieste aanblik door het rouwgewaad dat zij droeg. Haar naam was Maria Stgaliana, woonachtig hier in de stad der bruggen. Haar vakantie in Milaan bleek wreed onderbroken door het tragisch overlijden van haar vader,waardoor zij zich genoodzaakt zag versneld terug naar huis te keren. Wij boden haar onze condoleances aan die zij dankbaar in ontvangst nam.

Bij het verlaten van het perron stond er een groep mensen te wachten. Ze waren gekleed in de zwarte hemden van de Italiaanse fascistische politie. Een van hen, Alberto Rossini, zoals wij later leerden, snelde op Maria af, bracht op stijve wijze zijn condoleances aan haar over en nodigde haar uit om plaats te nemen in een wachtende auto. De huivering bij Maria was overduidelijk te zien. Klaus en ik besloten een watertaxi aan te houden, en tegelijkertijd te wachten met vertrek om mogelijk mevrouw Stagliani te bevrijden uit een benarde situatie.

Vrijwel tegelijkertijd kwam een knappe jongeman aangesneld, duidelijk geagiteerd. Maria zag hem aankomen en smeekte hem niet betrokken te raken. De jongeman, genaamd Georgio Gasparetti, was echter op oorlogspad en niet van plan zich te laten intimideren door de fascisten. Maria wierp een hoopvolle blik onze kant op. Ik liep terstond op de groep af om Maria op te halen om mee te rijden in onze watertaxi zoals we zogenaamd met haar zouden hebben afgesproken. Maria accepteerde het voorwendsel dankbaar. Gasparetti begreep wat er gaande was en nam gracieus afscheid met de belofte haar snel weer te zien. Rossini was echter zichtbaar geagiteerd en eiste de namen en paspoorten van Klaus en mijzelf. Zijn adem bleek even onfris als zijn temperament. Het Duitse paspoort van Klaus kon vervolgens nog enige goedkeuring verkrijgen, maar ik kon op aanzienlijk minder sympathie rekenen. Samen met Maria namen we hierna plaats in de taxi, de zichtbaar gefrusteerde fascisten achter ons latend.

Wat ik bij de eerste uitwisseling al vermoedde bleek het geval: zowel Alberto als Georgio zochten de hand van Maria. De fascist Alberto kon echter op weinig sympathie rekenen, terwijl Georgio, die een communist bleek, overduidelijk het hart van Maria had gestolen. In de taxirit kwamen Maria’s emoties tot uitbarsting en was mijn troostende schouder meer dan welkom.

Wij hadden op aanraden het Gritti Palace uitgezocht, een hotel nabij het San Marco plein, dat toevalligerwijs nabij het huis van Maria was en zo konden we haar eerst thuis afzetten alvorens in te checken in ons hotel. We boden aan haar bij te staan als er iets zou zijn dat we voor haar zouden kunnen betekenen.

Na het diner besloten Klaus en ik nog even een wandeling te langs over de zo befaamde grachten en bruggen van de stad. Ik moet bekennen, de stad is waarlijk prachtig en men waant zich werkelijk in lang vervlogen tijden. Echter, zeker op een kille winteravond zoals deze, kent de stad ook een nadrukkelijke onheilspillendheid die de mens het unheimliche gevoel geeft van duistere gebeurtenissen en sinistere activiteiten.

De volgende ochtend lazen wij in de krant een artikel over een tweetal moorden die gepleegd waren in het La Scala theater in Milaan gedurende de uitvoering van Aida. Enkele gruwelijke details bleken zeer nadrukkelijk door ofwel de politie ofwel de krant achterwege gelaten, en enigszins opgelucht waren we dat er geen signalementen van de mogelijke daders werden vermeld.

Na het ontbijt besloten we eerst maar eens op onderzoek uit te gaan naar mogelijke aanwijzingen over het volgende ledemaat van de Sedefkar Simulacrum. De meest voor de hand liggende plaats leek ons wederom de grote bibliotheek van de stad, de Bibliotheca Marciana, die vlakbij ons hotel en aan het San Marco plein was gelegen. Aangezien de kennis van de Italiaanse taal van zowel Klaus als ikzelf niet veel verder reikt dat het begroeten van mensen, hebben we net als in Parijs weer een student in de hand genomen om ons te assisteren. Haar naam: Guiliana Cardinale. En nog dezelfde dag wierp dit vruchten af. Van de soldaten van Napoleon die in 1797 de stad introkken bleek het volgende na te zijn achtergebleven in de bibliotheek:

HET DAGBOEK VAN KAPITEIN DUBOIS
15 NOVEMBER 1797

Ik ben gisteravond, de 14e, thuisgekomen, zeer tevreden over mijn acties bij het neerslaan van de opstand. Zoals Voltaire zei: “Ik heb maar één gebed tot God gericht, een heel kort: ‘O Heer, maak mijn vijanden belachelijk.’ En God heeft het verhoord.”

Het was zeer bevredigend om de blikken te zien op die dwaze Venetiaanse gezichten terwijl ze naar de gevangenis werden gebracht. Ik hoop dat hun bezoek hen de vergelijkende waarden van rede en bijgeloof leert.

Thuis vond ik mijn Cherie getroffen door de pest. Het arme kleine weeskind is zo dapper als een van mijn soldaten, maar haar been is ’s nachts misvormd en krom geworden. Ze is pas twee jaar oud. Ze zou niet zo getroffen mogen zijn. Ik keerde terug naar de gevangenis en ondervroeg de delegatieleiders. Ze vertelden me met Boucher te praten.

Dus ondervroeg ik hem gisteravond laat opnieuw. Ik bestudeerde ook dat vreemde kunstledemaat waar hij zo gesteld op is. Mijn been deed pijn terwijl ik het vasthield, en doet dat tot op dit moment nog steeds. Was het zo dat het loutere zicht op dit afgeknotte ledemaat van porselein een of andere rudimentaire herinnering in mijn geagiteerde geest opriep, zodat het voelde alsof mijn eigen linkerbeen geamputeerd was?

Ik nam het been van Boucher en probeerde het te breken. Het brak niet. Ik probeerde het te verbranden. Het verbrandde niet. Het is geen porselein maar een vreemde onbuigzame stof die zelfs diamant niet zal markeren. Die vervloekte delegatie had gelijk. Het is iets kwaadaardigs, hoewel ik Boucher verdedig. Hij heeft het alleen maar hierheen gebracht.

Ik ga mijn dwaasheid niet toegeven aan die Italiaanse idioten. Ik besefte uiteindelijk wat ik moest doen. Het idee was zo passend dat ik hardop in lachen uitbarstte! Gisteravond heb ik dat vervloekte been stiekem begraven binnen de San Marcobasiliek, onder de zwarte bestratingssteen in de kapel van Sint Isidoro.

Tot mijn vreugde is mijn lieve kleine Cherie vanochtend hersteld. Ze is weer zo helder als altijd. Vandaag hoor ik ook van het medisch personeel dat de pest geleidelijk aan virulentie afneemt. Ik heb bevolen dat de delegatie stilletjes wordt vrijgelaten.

Die dwaas Boucher heeft me vanmiddag overvallen. Hij wil compensatie voor zijn ‘prijs’. Die eis kan lang onbeantwoord blijven.

Dat is nog eens een duidelijke aanwijzing te noemen. Zou het ledemaat zich nog steeds op dezelfde plaats bevinden? Het lijkt me niet een plek die snel verstoord zou worden, in de druk bezochte basiliek hier aan het San Marco plein. Maar stel dat het er nog wel ligt, hoe krijgen we het dan weg zonder dat mensen het zien? Eerst maar eens een blik in de kapel werpen, dat lijkt me evident.

Wat wel verontrustend is, is wat er geschreven wordt over de invloed die ook dit artefact heeft op het lichaam van de bezitter ervan en de mensen in de omgeving. Ik denk dat ik technisch gezien in dezelfde positie verkeer ten aanzien van de linkerarm en de torso, en ik bemerk bij tijd en wijle zeer zeker de sinistere invloed van de vervloekte relikwieën. Met name ’s ochtends bij het ontwaken ervaar ik dagelijks een pijnlijke kramp in mijn linkerarm, die soms overdag tijdelijk terugkeert. En sinds de gebeurtenissen in Milaan wordt mijn lichaam periodiek geteisterd door een plotselinge stekende pijn in mijn borststreek. De beschrijving in het nieuwe document stemt tot weinig vrolijkheid, maar ik vrees dat we geen keus hebben. Mijn toewijding aan de missie is compleet; er is geen weg terug. De pijn ten spijt.

De reis naar Zar. En een moord.

Direct nadat de Dreamlands Express was vertrokken richting onze volgende stop, de stad Zar, ontfermde Klaus zich met misschien net iets te veel enthousiasme over onze nieuwe medereizigster Zsuzsa. Hij liet me weten dat hij het prima alleen af kon en gaf te kennen dat ik aan de andere kant van de restauratiewagon plaats mocht nemen. Prima, ik bestelde een cocktail en observeerde van een afstandje. Klaus leerde van de jonge deerne dat zij net als wij reist met de Orient Express en eveneens onderweg is naar Constantinopel. Zoals haar verschijnen al deed voorkomen is zij danseres. Net als de andere dromers in de trein heeft zij een artefact bij zich, in haar geval een klein beeldje van een danseres die haar dromen symboliseert. Zij is echter ongelukkig in haar wilde, losbandige leven vol drank en drugs en wil dit achter zich laten. Zodra het beeldje in de Golf van Nodens is verdwenen wil ze ontnuchteren en opnieuw beginnen. Dit alles vertelde ze aan Klaus, tot het moment dat hij het nodig vond om een poging te doen de jonge vrouw het hof te maken.

Daar bleek ze toch niet helemaal op te zitten wachten en dat liet ze zichtbaar merken. Ik zag het gebeuren vanaf de andere zijde van de wagon. Madame Bruja was echter ook in de ruimte en aanschouwde het tafereel eveneens. De mannenhater voelde zich bevestigd in haar vooroordeel, stond terstond op en liep naar de tafel van Klaus en Zsuzsa. Ze ontfermde zich direct over de jongedame, sloeg een arm om Zsuzsa heen en sommeerde Klaus te vertrekken. Klaus droop enigszins verbouwereerd af.

Kort daarna werden wij benaderd door een aantal leden van de Sarnath delegatie. Of we interesse hadden om wat lol te beleven ten koste van de Ibiërs. Blijkbaar is het bij de Sarnathiërs een sport om de kleverige wezens tegen een muur of ergens in een hoek te plakken zodat ze daar blijven hangen en niet meer zelf los kunnen komen. Klaus en ik weigerden met afschuw, onze zielen afkerig van hun sadistische genoegens.

Niet veel later zagen we in een coupé het resultaat van deze wrede activiteit. We besloten het arme wezen te helpen, maar waren niet voorbereid op de intense stank die het verspreidde. Kokhalzend trokken Klaus en ik de Ibiër los. Het wezen sprak onze taal niet, maar keek ons zeer dankbaar aan. We volgden het naar hun aangewezen vertrekken waar ze een soort kleine pad hadden die als tolk kon dienen als ze er lichtjes in knepen. Wonderlijk. Na afloop stonk ik echter wel dusdanig dat een bad en een schone kleding noodzakelijk waren.

Na deze grondige reiniging zochten wij rust, tot de stad Zar in zicht kwam, een oord van melancholieke pracht, vergelijkbaar met de verloren wonderen van het oude Griekenland. Hoewel Henri ons waarschuwde tegen het betreden van dit land van verloren dromen, overwon onze nieuwsgierigheid, al voelde de omgeving als een vampier die onze levenskracht opdronk. Met verslagen harten keerden wij terug naar de trein, de schaduwen van wanhoop achter ons latend.

Terug op het perron aangekomen was er sprake van enige consternatie. Henri was hevig in discussie met een nieuw gearriveerde man. In tegenstelling tot de andere passagiers, had deze man een vrij onverzorgd uiterlijk, droeg hij gehavende kleding en praatte hij nogal onsamenhangend. Het meest verontrustende echter, waren zijn ogen. Het zag eruit alsof hij zijn eigen ogen uit had gerukt en had slechts lege oogkassen waar hij, vreemd genoeg, nog steeds wel mee leek te kunnen zien. Ondanks dat hij wel in bezit was van een ticket, was Henri niet van plan hem aan boord te laten, omdat hij de man als krankzinnig beschouwde. Klaus en ik hadden echter medelijden met hem en wisten Henri over te halen hem toch aan boord te laten. Kort daarna vertrok de trein.

Onze reis werd spoedig onderbroken door een reeks gebeurtenissen die elkaar snel opvolgden. Op de gang ontmoetten wij heer Karakov, zijn hand in bloedige doeken gewikkeld, het resultaat van een ongeluk bij de lunch, zo zei hij. Terug in onze coupé vonden wij mijn hutkoffer geopend, het ontzielde lichaam van Blackjack, de geliefde kat uit Ulthar, binnenin, slachtoffer van meedogenloze steken. Onze verdenkingen gingen onmiddellijk naar Karakov, maar zekerheden waren er niet. Vastbesloten rapporteerden wij de misdaad aan Henri.

Op weg daarheen, vonden we opnieuw een Ibiër vastgeplakt aan de muur, een macaber testament aan de wreedheid van de Sarnathiërs. En toen, klonk de fluit van de Orient Express en de stem van de omroeper kondigde het einde van de droomwereld aan. Wij waren aangekomen in Venetië.

Meer bijzondere passagiers komen aan boord

Aangezien de Dreamlands Express zich te voet in plaats van per spoor, op stroom en op ijzeren wielen voortbeweegt, stopten we zonder het reguliere schokken en stoten op het station van Dylath-Leen. Henri raadde ons ten zeerste af om van boord te gaan en de stad te verkennen en ik kon wel begrijpen waarom. De aan zee gelegen stad was groot en opgetrokken uit duister basalt en straalde dreiging en onheil uit. Aan boord van de trein blijven klonk als een uitstekend plan. En ons vervelen aan boord terwijl we wachtten op vertrek was geenszins aan de orde. Er bleken hier namelijk allerlei nieuwe passagiers aan boord te komen, die we allemaal goed konden gadeslaan vanuit onze coupé.

Als eerste meldde een enkele reiziger zich op het perron. Deze persoon had een redelijk menselijke verschijning, met echter één enkel opmerkelijk verschil: zijn ogen waren pupilloos en gaven een flauw geel lichtschijnsel af. Hij werd als oude bekende hartelijk begroet door Henri en in plaats van een treinticket overhandigde hij een fles drank aan onze conducteur. Zijn naam: Mironim-Mer. Hij bleek een Sarubische wijnhandelaar die daarnaast leverancier was voor de Dreamlands Express.

Daarna arriveerde er een groep wezens die er op het eerste gezicht menselijk uitzagen, maar het bij nader inzien toch niet bleken ze zijn. Ze waren net iets te lang, te slank en te mooi en sierlijk om mensen te zijn. Ze droegen koffers waar muziekinstrumenten in zouden kunnen zitten en Klaus en ik dachten daarom in eerste instantie met een groep muzikanten te maken te hebben. Henri vertelde ons echter dat het een delegatie uit Sarnath was; het waren eerder diplomaten dus. Ik had nog nooit van die plaats gehoord, maar het bleek een stuk verder landinwaarts te liggen. Later leerden we dat ze op weg zijn naar een vredesoverleg onder leiding van de koning in Sona-Nyl, een aantal haltes verderop op de route. De andere partij van het vredesoverleg bleek ook met ons mee te reizen en arriveerde als volgende.

Terwijl de Sarnathiërs er op het eerste gezicht nog ongeveer als mensen uitzagen, was dat bij de volgende groep geenszins het geval. Een groep donkergroene, glibberige pad-achtige wezens zonder duidelijk botstructuur was het volgende gezelschap dat aan boord kwam. Henri identificeerde ze voor ons als wezens van Ib. Ib blijkt een stad te zijn die lang geleden dicht in de buurt van Sarnath lag en naar verluid vanaf de maan daar terecht was gekomen. Maar natuurlijk, vanaf de maan, waarom ook niet? Duizend jaar geleden had er zich een oorlog afgespeeld tussen de beide steden en was Ib met de grond gelijk gemaakt, schijnbaar omdat de Sarnathiërs het fysieke voorkomen van hun buren niet konden aanzien. Nu was het dus blijkbaar tijd voor hernieuwde gesprekken, maar het was wel duidelijk dat de wezens van Ib enigszins angstig afstand hielden van de delegatie uit Sarnath.

Precies op het moment dat de Express weer vertrok, kwam de laatste nieuwe passagier aangesneld. Terwijl de trein net was begonnen met bewegen, kwam een aantrekkelijke jongedame aangerend over het perron, in een kort jurkje, lange satijnen kousen en op hakken, een brandende sigaret in haar mond. Ze had het typische voorkomen van een hedendaagse flapper of een danseres. Zeer waarschijnlijk zou ze de trein hebben gemist als Klaus haar niet met een helpende hand aan boord had getrokken. Ze was Klaus bijzonder dankbaar voor de hulp en mijn metgezel leek op zijn beurt onmiddellijk aangetrokken tot de mooie jonge vrouw. Ze stelde zich voor als Zsuzsa en is wel ‘gewoon’ een mens zoals wij. Terwijl de Dreamlands Express het station van Dylath-Leen verliet, zagen Klaus en ik het aantrekkelijke achterwerk van Zsuzsa zich direct richting de restauratiewagon begeven.

Terug aan boord de Dreamlands Express

Met een stevige nieuwe hutkoffer die plaats moet gaan bieden aan de verschillende onderdelen van de Sedefkar Simulacrum, stapten we aan het begin van de zaterdagmiddag aan boord de Orient Express voor onze volgende bestemming: Venetië. Echter, in onze coupé teruggekeerd van de lunch en een paar cocktails moet ik in slaap zijn gesukkeld. Op het moment dat ik vervolgens weer ontwaakte, bleken Klaus en ik ons weliswaar in de trein, doch niet in de Orient Express te bevinden. Wonderlijk genoeg ontwaakten we wederom gezamenlijk in de droomwereld en in de Dreamlands Express, nog immer onderweg naar de Golf van Nodens. Even zo wonderlijk was het dat de droom direct verderging waar deze eindigde vlak voordat we het station van Lausanne binnen reden een aantal dagen geleden.

Onze aanwezigheid hier was dus niet iets eenmalig en, hoewel ik nog immer geen idee heb waarom, mogelijk derhalve daadwerkelijk belangrijk. Ik nam me dus voor om de personen die wij hier hadden ontmoet nu beter te gaan leren kennen en onthouden. Naast de (bijna griezelig attente) Belgische treinconducteur Henri Peeters en een groot aantal katten (waaronder de aanhankelijke Blackjack) waren er drie mensen tegelijk met ons aan boord gekomen: ‘Mac’ Mackenzie, Monsieur Karakov en Madame Bruja.

‘Mac’ Mackenzie, een wat gezette man, is een diplomaat in zijn wakkere leven. We hebben nog niet veel contact met hem gehad, maar hij heeft ons inmiddels wel verteld dat het droom artefact dat hij bij zich draagt, een koffertje dat aan zijn pols is geketend en uitpuilt van de documenten, zijn leven als diplomaat symboliseert. Dat wil hij achter zich laten door het in de Golf van Nodens te werpen om vervolgens een nieuw begin te gaan maken als dichter of schrijver.

Monsieur Karakov is een wapenhandelaar. Hij bezit Russisch bloed, maar heeft gestudeerd aan de universiteit van Eton in Engeland. Ik heb hem zelf nog niet of nauwelijks gesproken, maar Klaus heeft meer contact gelegd. Hij heeft een zware hutkoffer mee op deze reis waarvan de inhoud ons nog onbekend is. En, heel vreemd: Klaus hoort in zijn aanwezigheid het dreunende geluid van vallende bommen in zijn hoofd, een door Klaus en Karakov gedeeld oorlogstrauma naar ik vermoed.

Madame Bruja is een al wat oudere dame die eruit ziet alsof ze in de 17e eeuw leefde. Zij draagt een hartvormig koffertje genaamd Lover’s Hart bij zich dat ze angstvallig bij zich houdt. Gebeurtenissen in haar leven hebben erin geresulteerd dat zij een behoorlijk te noemen afkeur jegens het mannelijk geslacht heeft opgedaan, tegenover vrouwen is ze aanzienlijk toeschietelijker. We betrapten haar erop zaken te mompelen als “Ik zal niet toestaat dat hij het krijgt” en “Ik zal haar niet ten tweede male verliezen.” Wie of wat ‘hij’ en ‘het’ zijn is nog onduidelijk, maar naar alle waarschijnlijkheid is de ‘zij’ waar ze naar verwijst haar dochter die ze is verloren.

Met geen van deze drie personen is het contact makkelijk te noemen, ze laten maar weinig los en hun vertrouwen winnen blijkt een stevige opgave. Ondertussen snelde de trein verder door dit vervreemdende droomlandschap en arriveerden we rond het lokale middernacht bij onze eerste tussenstop: de stad Dylath-Leen.

Postergirl Mary

Side-Car.
Fill the shaker half full of broken ice and add:
1/6 gill of fresh lemon juice.
1/6 gill of Cointreau.
1/6 gill of Cognac Brandy.
Shake well and strain into a cocktail glass.
This cocktail is very popular in France. It was first introduced in London by MacGarry, the celebrated bar-tender of Buck’s Club.

  • From: Cocktails And How To Mix Them (Robert Vermeire, May 1922)

Gruwelijke gebeurtenissen tijdens de opera

Geheel in stijl gekleed voor de gelegenheid betraden Klaus en ik La Scala. Bij binnenkomst werd ik overvallen door de pracht en praal van dit klassieke gebouw. De eeuwenoude geschiedenis was bijna tastbaar. Tijdens het welkomstdrankje bedachten we ons dat we eigenlijk wel eerst graag een blik zouden willen werpen achter de coulissen. Het leek ons mogelijk interessant om wat betrokkenen te spreken om te weten te komen wat voor ‘vloek’ er mogelijk rustte op de productie en of er nog meer mogelijk belangrijke zaken speelden waar we nog geen weet van hadden.

Een achtergrondzangeres die we eerder hadden ontmoet was bereid ons toegang te geven tot de catacomben en de coulissen. We kregen een uitgebreide rondleiding door de gehele backstageruimte en spraken ondertussen met verschillende personen waaronder Louisa Visconti, het hoofd van de kledingafdeling. Zij beaamde dat de productie van deze opera niet altijd even vlekkeloos was verlopen, maar dat het naar haar idee de laatste tijd allemaal wel weer meeviel. De ontvoering van Caterina Cavollaro daargelaten uiteraard. Mevrouw Visconti was duidelijk iemand die zich niet zo snel uit het veld liet slaan, waarvoor ik alleen maar respect kon hebben.

In de ruimte waar wij met haar spraken waren ook de mannequins opgeslagen en kregen we een voorproefje van wat we straks te zien kregen. De ksotruums zagen er waarlijk prachtig uit. Het viel ons op dat het tochtig was in de ruimte, hetgeen bleek te worden veroorzaakt doordat de buitendeur naar de brandtrap slecht sloot. Klaus deed een poging deze dicht te doen, maar echt helpen deed het niet. Het werd daarna al snel steeds drukker bemerkten we. Het tijdstip naderde dat de voorstelling zou gaan beginnen, dus werden we nu vriendelijk verzocht de coulissen weer te verlaten en onze plek in de zaal in te gaan nemen.

En wat voor een zaal. De kaartjes die Caterina voor ons had geregeld betroffen zitplaatsen pal vooraan, links van het gangpad en direct achter de orkestbak. We hadden derhalve een perfect uitzicht op het podium en konden ook de rest van de zaal uitstekend zien. De vloer werd omringd door maar liefst zes rijen loges. De zaal was volledig uitgekocht. Er moeten duizenden mensen in de zaal hebben gezeten. Er was een hoop geroezemoes voor aanvang, dat direct verstomde toen de lichten werden gedimd als teken dat de voorstelling aan zou vangen. Het doek ging omhoog en de uitvoering van Verdi’s beroemde opera begon.

Nu moet ik toegeven dat ik nooit een groot liefhebber van de opera bent geweest. De moderne jazzmuziek kan mij normaal gesproken meer bekoren dan deze pompeuze klassieke muziek. Maar ik moet bekennen dat deze productie prachtig was. De Egyptische decors waren van een uitzonderlijke schoonheid en de kwaliteiten van de vocalisten waren van een hoog niveau. Eigenlijk stelde alleen de zangeres die de rol van Aida vertolkte uit enigszins teleur. Wij hadden Caterina Cavollaro natuurlijk in de trein gehoord en haar stand-in haalde het niet bij haar niveau. Toen we bij de aria waren aangekomen die zij in de trein ten gehore had gebracht, keken Klaus en ik elkaar even aan om onze teleurstelling met elkaar te delen. Des te groter was de schrik die ons vervolgens ten deel viel. Tijdens het zangstuk zong een deel van het (vrouwelijk) publiek hartstochtelijk mee (dat bracht schijnbaar geluk). Tussen al dat vals gezang was er echter één stem die er tussenuit sprong. Het was sprekend de zangstem van Caterina Cavollaro!

Verschrikt keken Klaus en ik naar waar deze zangstem vandaan kwam. Dat was niet ver naast ons aan de andere kant van het gangpad. Daar zagen wij een man uit volle borst meezingen. En deze man, die gezien zijn verschijning niemand anders kon zijn dan Arturo Faccia, zong met de stem van Caterina Cavollaro! Wat voor duistere magie voltrok zich hier? Naast hem, somber ineengedoken op haar stoel, zat een oudere vrouw. Tot mijn grote schrik zag ik dat zij, op haar hogere leeftijd na, verdacht veel gelijkenis vertoonde met de verdwenen operaster en dezelfde ketting om haar hals droeg als Caterina bij onze ontmoeting aan boord van de Orient Express. Tevens viel ons op dat zowel de vrouw als Faccia een vers litteken droegen op hun hals, ten hoogte van de stembanden. Mijn maag draaide zich om.

We waren nu vastberaden om na afloop van de voorstelling de confrontatie aan te gaan. Maar zolang bleken we niet te hoeven wachten. Want, niet veel later tijdens dezelfde acte, werden een aantal rekwisieten ten tonele gedragen. Het waren harnassen, gemonteerd op de torso’s van mannequins. Vanuit het niets werd ik opeens betroffen door een pijnlijke kramp aan mijn linkerarm die mijn hand deed trillen. Zodra de harnassen van hun rustplaats werden getild werd me duidelijk waarom. Een van de torso’s vertoonde een griezelige gelijkenis met de linkerarm die zich in mijn koffer in het hotel bevond. Het was de torso van het Sedefkar Simulacrum! Hoe kwam dat hier terecht? We hadden tot dusver geen enkele aanleiding gehad om aan te nemen dat het hier zou zijn. Het zal de voorzienigheid wel zijn.

Het sprak voor zich, wij moesten achter het simulacrum aan. We namen ons direct voor om de zaal te gaan verlaten om het relikwie van achter de coulissen te bemachtigen. We zagen dat het door de cast al werd afgevoerd. Maar we bleken niet de enigen te zijn die ons oog op de torso hadden laten vallen. Ook Faccia was zichtbaar gefascineerd door het artefact en verliet de zaal samen met Cavollaro en zijn gevolg van twee brede kleerkasten. Het dreigde een race te worden wie het eerst bij de kostuumafdeling zou arriveren. Klaus en ik besloten de brandtrap te nemen om een mogelijke confrontatie met de crew te voorkomen. Zo snel als mijn hakken het toestonden verlieten we de zaal, renden naar buiten en de trap op. Onderweg onderhandigde ik Klaus het pistool van Flavio Conti. Als het tot een gewelddadige confrontatie zou komen, hadden we namelijk slechts één vuurwapen. Ik kon eventueel terugvallen op mijn duistere krachten indien nodig, zo was mijn redenering.

Boven aangekomen bleken we gelukkig niet te laat te zijn. De torso stond inmiddels in de ruimte. Maar ook Faccia, de twee gespierde kleerkasten en Caterina tegelijk kwamen binnen via de andere kant. Terwijl Klaus de anderen verbaal en met het pistool probeerde te intimideren, haastte ik mij naar het simulacrum. De gevreeste confrontatie barstte inderdaad los. Er gebeurden meerdere dingen tegelijk. Ik slaagde erin de zware torso te bemachtigen en spoedde mij ermee naar de uitgang, Klaus doodde een van Faccia’s handlangers en verwondde de ander en Faccia bleek ook duistere blasfemische krachten te bezitten en begon een spreuk te reciteren.

Terwijl de enig overgebleven handlanger van Faccia de torso uit mijn armen wilde grissen, liet ik mijn eigen macabere magie op hem los en Faccia die van hem op Klaus. Klaus kermde het uit van de pijn, terwijl mijn tegenstander nooit meer enig geluid zou voortbrengen. Ik absorbeerde zijn levensenergie in mijn lichaam terwijl het zijne verschrompeld ineen zonk. Klaus richtte nog eenmaal het pistool en met een welgemikt schot beëindigde hij ook het miserabele bestaan van Arturo Faccia.

We bleven alleen achter met Caterina Cavollaro. De arme vrouw was gebroken. Door middel van een duister ritueel had Faccia zich meester gemaakt van haar stem en was zij achtergebleven met diens eigen schorre mannenstem, haar carrière voorbij. Zowel haar lichaam als ziel waren gebroken, maar er was niets dat wij voor haar konden doen behalve een troostende schouder bieden. Veel tijd hiervoor hadden we echter niet, want we wilden hier niet aangetroffen worden door andere leden van de cast of mogelijk nog meer leden van de cult. Als dieven in de nacht spoedden wij ons met de torso onder de arm terug naar het hotel.