Terug aan boord de Dreamlands Express

Met een stevige nieuwe hutkoffer die plaats moet gaan bieden aan de verschillende onderdelen van de Sedefkar Simulacrum, stapten we aan het begin van de zaterdagmiddag aan boord de Orient Express voor onze volgende bestemming: Venetië. Echter, in onze coupé teruggekeerd van de lunch en een paar cocktails moet ik in slaap zijn gesukkeld. Op het moment dat ik vervolgens weer ontwaakte, bleken Klaus en ik ons weliswaar in de trein, doch niet in de Orient Express te bevinden. Wonderlijk genoeg ontwaakten we wederom gezamenlijk in de droomwereld en in de Dreamlands Express, nog immer onderweg naar de Golf van Nodens. Even zo wonderlijk was het dat de droom direct verderging waar deze eindigde vlak voordat we het station van Lausanne binnen reden een aantal dagen geleden.

Onze aanwezigheid hier was dus niet iets eenmalig en, hoewel ik nog immer geen idee heb waarom, mogelijk derhalve daadwerkelijk belangrijk. Ik nam me dus voor om de personen die wij hier hadden ontmoet nu beter te gaan leren kennen en onthouden. Naast de (bijna griezelig attente) Belgische treinconducteur Henri Peeters en een groot aantal katten (waaronder de aanhankelijke Blackjack) waren er drie mensen tegelijk met ons aan boord gekomen: ‘Mac’ Mackenzie, Monsieur Karakov en Madame Bruja.

‘Mac’ Mackenzie, een wat gezette man, is een diplomaat in zijn wakkere leven. We hebben nog niet veel contact met hem gehad, maar hij heeft ons inmiddels wel verteld dat het droom artefact dat hij bij zich draagt, een koffertje dat aan zijn pols is geketend en uitpuilt van de documenten, zijn leven als diplomaat symboliseert. Dat wil hij achter zich laten door het in de Golf van Nodens te werpen om vervolgens een nieuw begin te gaan maken als dichter of schrijver.

Monsieur Karakov is een wapenhandelaar. Hij bezit Russisch bloed, maar heeft gestudeerd aan de universiteit van Eton in Engeland. Ik heb hem zelf nog niet of nauwelijks gesproken, maar Klaus heeft meer contact gelegd. Hij heeft een zware hutkoffer mee op deze reis waarvan de inhoud ons nog onbekend is. En, heel vreemd: Klaus hoort in zijn aanwezigheid het dreunende geluid van vallende bommen in zijn hoofd, een door Klaus en Karakov gedeeld oorlogstrauma naar ik vermoed.

Madame Bruja is een al wat oudere dame die eruit ziet alsof ze in de 17e eeuw leefde. Zij draagt een hartvormig koffertje genaamd Lovers’ Heart bij zich dat ze angstvallig bij zich houdt. Gebeurtenissen in haar leven hebben erin geresulteerd dat zij een behoorlijk te noemen afkeur jegens het mannelijk geslacht heeft opgedaan, tegenover vrouwen is ze aanzienlijk toeschietelijker. We betrapten haar erop zaken te mompelen als “Ik zal niet toestaat dat hij het krijgt” en “Ik zal haar niet ten tweede male verliezen.” Wie of wat ‘hij’ en ‘het’ zijn is nog onduidelijk, maar naar alle waarschijnlijkheid is de ‘zij’ waar ze naar verwijst haar dochter die ze is verloren.

Met geen van deze drie personen is het contact makkelijk te noemen, ze laten maar weinig los en hun vertrouwen winnen blijkt een stevige opgave. Ondertussen snelde de trein verder door dit vervreemdende droomlandschap en arriveerden we rond het lokale middernacht bij onze eerste tussenstop: de stad Dylath-Leen.

Postergirl Mary

Side-Car.
Fill the shaker half full of broken ice and add:
1/6 gill of fresh lemon juice.
1/6 gill of Cointreau.
1/6 gill of Cognac Brandy.
Shake well and strain into a cocktail glass.
This cocktail is very popular in France. It was first introduced in London by MacGarry, the celebrated bar-tender of Buck’s Club.

  • From: Cocktails And How To Mix Them (Robert Vermeire, May 1922)

Gruwelijke gebeurtenissen tijdens de opera

Geheel in stijl gekleed voor de gelegenheid betraden Klaus en ik La Scala. Bij binnenkomst werd ik overvallen door de pracht en praal van dit klassieke gebouw. De eeuwenoude geschiedenis was bijna tastbaar. Tijdens het welkomstdrankje bedachten we ons dat we eigenlijk wel eerst graag een blik zouden willen werpen achter de coulissen. Het leek ons mogelijk interessant om wat betrokkenen te spreken om te weten te komen wat voor ‘vloek’ er mogelijk rustte op de productie en of er nog meer mogelijk belangrijke zaken speelden waar we nog geen weet van hadden.

Een achtergrondzangeres die we eerder hadden ontmoet was bereid ons toegang te geven tot de catacomben en de coulissen. We kregen een uitgebreide rondleiding door de gehele backstageruimte en spraken ondertussen met verschillende personen waaronder Louisa Visconti, het hoofd van de kledingafdeling. Zij beaamde dat de productie van deze opera niet altijd even vlekkeloos was verlopen, maar dat het naar haar idee de laatste tijd allemaal wel weer meeviel. De ontvoering van Caterina Cavollaro daargelaten uiteraard. Mevrouw Visconti was duidelijk iemand die zich niet zo snel uit het veld liet slaan, waarvoor ik alleen maar respect kon hebben.

In de ruimte waar wij met haar spraken waren ook de mannequins opgeslagen en kregen we een voorproefje van wat we straks te zien kregen. De ksotruums zagen er waarlijk prachtig uit. Het viel ons op dat het tochtig was in de ruimte, hetgeen bleek te worden veroorzaakt doordat de buitendeur naar de brandtrap slecht sloot. Klaus deed een poging deze dicht te doen, maar echt helpen deed het niet. Het werd daarna al snel steeds drukker bemerkten we. Het tijdstip naderde dat de voorstelling zou gaan beginnen, dus werden we nu vriendelijk verzocht de coulissen weer te verlaten en onze plek in de zaal in te gaan nemen.

En wat voor een zaal. De kaartjes die Caterina voor ons had geregeld betroffen zitplaatsen pal vooraan, links van het gangpad en direct achter de orkestbak. We hadden derhalve een perfect uitzicht op het podium en konden ook de rest van de zaal uitstekend zien. De vloer werd omringd door maar liefst zes rijen loges. De zaal was volledig uitgekocht. Er moeten duizenden mensen in de zaal hebben gezeten. Er was een hoop geroezemoes voor aanvang, dat direct verstomde toen de lichten werden gedimd als teken dat de voorstelling aan zou vangen. Het doek ging omhoog en de uitvoering van Verdi’s beroemde opera begon.

Nu moet ik toegeven dat ik nooit een groot liefhebber van de opera bent geweest. De moderne jazzmuziek kan mij normaal gesproken meer bekoren dan deze pompeuze klassieke muziek. Maar ik moet bekennen dat deze productie prachtig was. De Egyptische decors waren van een uitzonderlijke schoonheid en de kwaliteiten van de vocalisten waren van een hoog niveau. Eigenlijk stelde alleen de zangeres die de rol van Aida vertolkte uit enigszins teleur. Wij hadden Caterina Cavollaro natuurlijk in de trein gehoord en haar stand-in haalde het niet bij haar niveau. Toen we bij de aria waren aangekomen die zij in de trein ten gehore had gebracht, keken Klaus en ik elkaar even aan om onze teleurstelling met elkaar te delen. Des te groter was de schrik die ons vervolgens ten deel viel. Tijdens het zangstuk zong een deel van het (vrouwelijk) publiek hartstochtelijk mee (dat bracht schijnbaar geluk). Tussen al dat vals gezang was er echter één stem die er tussenuit sprong. Het was sprekend de zangstem van Caterina Cavollaro!

Verschrikt keken Klaus en ik naar waar deze zangstem vandaan kwam. Dat was niet ver naast ons aan de andere kant van het gangpad. Daar zagen wij een man uit volle borst meezingen. En deze man, die gezien zijn verschijning niemand anders kon zijn dan Arturo Faccia, zong met de stem van Caterina Cavollaro! Wat voor duistere magie voltrok zich hier? Naast hem, somber ineengedoken op haar stoel, zat een oudere vrouw. Tot mijn grote schrik zag ik dat zij, op haar hogere leeftijd na, verdacht veel gelijkenis vertoonde met de verdwenen operaster en dezelfde ketting om haar hals droeg als Caterina bij onze ontmoeting aan boord van de Orient Express. Tevens viel ons op dat zowel de vrouw als Faccia een vers litteken droegen op hun hals, ten hoogte van de stembanden. Mijn maag draaide zich om.

We waren nu vastberaden om na afloop van de voorstelling de confrontatie aan te gaan. Maar zolang bleken we niet te hoeven wachten. Want, niet veel later tijdens dezelfde acte, werden een aantal rekwisieten ten tonele gedragen. Het waren harnassen, gemonteerd op de torso’s van mannequins. Vanuit het niets werd ik opeens betroffen door een pijnlijke kramp aan mijn linkerarm die mijn hand deed trillen. Zodra de harnassen van hun rustplaats werden getild werd me duidelijk waarom. Een van de torso’s vertoonde een griezelige gelijkenis met de linkerarm die zich in mijn koffer in het hotel bevond. Het was de torso van het Sedefkar Simulacrum! Hoe kwam dat hier terecht? We hadden tot dusver geen enkele aanleiding gehad om aan te nemen dat het hier zou zijn. Het zal de voorzienigheid wel zijn.

Het sprak voor zich, wij moesten achter het simulacrum aan. We namen ons direct voor om de zaal te gaan verlaten om het relikwie van achter de coulissen te bemachtigen. We zagen dat het door de cast al werd afgevoerd. Maar we bleken niet de enigen te zijn die ons oog op de torso hadden laten vallen. Ook Faccia was zichtbaar gefascineerd door het artefact en verliet de zaal samen met Cavollaro en zijn gevolg van twee brede kleerkasten. Het dreigde een race te worden wie het eerst bij de kostuumafdeling zou arriveren. Klaus en ik besloten de brandtrap te nemen om een mogelijke confrontatie met de crew te voorkomen. Zo snel als mijn hakken het toestonden verlieten we de zaal, renden naar buiten en de trap op. Onderweg onderhandigde ik Klaus het pistool van Flavio Conti. Als het tot een gewelddadige confrontatie zou komen, hadden we namelijk slechts één vuurwapen. Ik kon eventueel terugvallen op mijn duistere krachten indien nodig, zo was mijn redenering.

Boven aangekomen bleken we gelukkig niet te laat te zijn. De torso stond inmiddels in de ruimte. Maar ook Faccia, de twee gespierde kleerkasten en Caterina tegelijk kwamen binnen via de andere kant. Terwijl Klaus de anderen verbaal en met het pistool probeerde te intimideren, haastte ik mij naar het simulacrum. De gevreeste confrontatie barstte inderdaad los. Er gebeurden meerdere dingen tegelijk. Ik slaagde erin de zware torso te bemachtigen en spoedde mij ermee naar de uitgang, Klaus doodde een van Faccia’s handlangers en verwondde de ander en Faccia bleek ook duistere blasfemische krachten te bezitten en begon een spreuk te reciteren.

Terwijl de enig overgebleven handlanger van Faccia de torso uit mijn armen wilde grissen, liet ik mijn eigen macabere magie op hem los en Faccia die van hem op Klaus. Klaus kermde het uit van de pijn, terwijl mijn tegenstander nooit meer enig geluid zou voortbrengen. Ik absorbeerde zijn levensenergie in mijn lichaam terwijl het zijne verschrompeld ineen zonk. Klaus richtte nog eenmaal het pistool en met een welgemikt schot beëindigde hij ook het miserabele bestaan van Arturo Faccia.

We bleven alleen achter met Caterina Cavollaro. De arme vrouw was gebroken. Door middel van een duister ritueel had Faccia zich meester gemaakt van haar stem en was zij achtergebleven met diens eigen schorre mannenstem, haar carrière voorbij. Zowel haar lichaam als ziel waren gebroken, maar er was niets dat wij voor haar konden doen behalve een troostende schouder bieden. Veel tijd hiervoor hadden we echter niet, want we wilden hier niet aangetroffen worden door andere leden van de cast of mogelijk nog meer leden van de cult. Als dieven in de nacht spoedden wij ons met de torso onder de arm terug naar het hotel.

Een sinistere cult

Om de mogelijke betrokkenheid van Flavio Conti bij de lugubere moord op Ennio Spinola te onderzoeken, besloten Klaus en ik om de man thuis te gaan bezoeken. In plaats van omzichtig om de hete brij heen te draaien, hadden we het plan opgevat om hem min of meer direct te gaan confronteren met het feit dat de onfortuinlijke man in een pakhuis van de firma Conti was vermoord. We waren erg benieuwd naar zijn reactie.

Aangekomen bij diens grote, statige huis, viel ons oog direct op een Alfa Romeo RL in de garage. Hetzelfde type auto waarin mevrouw Cavollaro voor het laatst was gezien. Onder het mom van twee Pinkerton detectives werden we binnengelaten door de butler en naar Conti’s kantoor geleid waar wij in een fauteuil tegenover hem plaatsnamen aan diens bureau. Conti bleek een man achter in de 50, met een pezig lichaam, maar wel blakend van gezondheid. Ik miste het in eerste instantie, maar Klaus, scherp als hij kan zijn, bemerkte direct een vers litteken op Conti’s borst.

Ik besloot met de deur in huis te vallen en direct te informeren of hij bekend was met het slachtoffer. Hij ontkende, maar ik zag direct dat hij loog. Na een korte, verdere uiteenzetting van onze bevindingen en de sporen die we hadden aangetroffen van een duister ritueel veerde Conti ineens op en greep een revolver die hij onder zijn bureau verborgen had gehouden. Klaus reageerde alert, trok zijn degen en stak Conti ermee in de arm. Als gevolg liet Conti zijn wapen vallen en kon ik zijn pistool van het bureau grissen. Het gevaar leek even geweken met Conti die achter zijn bureau wegdook.

Onder bedreiging van de degen van Klaus en Conti’s eigen wapen dat ik op hem gericht hield, biechtte hij op dat hij lid was van de Brothers of the Skin, de naam van een cult die ik in London eerder tegen was gekomen. Hij gaf aan niet zelf de lokale afdeling te leiden, maar dat dat Arturo Faccia zou zijn, een naam die we ook in het krantenartikel hadden gelezen. We wilden graag nog meer van Conti te weten komen, maar onze aandacht was blijkbaar enigszins verslapt, want voor wij doorhadden wat er gebeurde, trok de man een dolk uit zijn jas en doorboorde hiermee zijn eigen hart. Met verslagenheid keek ik naar de zich steeds verder verspreidende plas bloed op het tapijt.

Om te voorkomen dat we net als in Lausanne geconfronteerd zouden worden met de politie, besloten we dat haast nu geboden was en we niet te lang moesten dralen. Een korte inspectie van het bureau leverde ons nog wel een belangrijke aanwijzing op: de dienstregeling van de Orient Express op de dag van de aankomst en verdwijning van Caterina Cavollaro, het relevante tijdstip omcirkeld. Tezamen met de aanwezigheid van de auto in de garage, besloot ik voor mezelf dat dit haast geen toeval kon zijn. Deze cultus moest wel verantwoordelijk zijn voor Caterina’s verdwijning. Hemelzijdank konden wij het pand weer ongezien verlaten.

Na dit huiveringwekkende voorval wilden wij meer te weten komen over Arturo Faccia en besloten te proberen de reporter te vinden die het stukje in de krant hedenochtend had geschreven. Een taxi zette ons af voor de deur van ‘Avanti,’ de krant van de socialisten. Ondanks dat de reporter zelf niet aanwezig was, kon de redactie ons daar wel vertellen dat Faccia, net als Conti, een rijke zakenman was die zich in de hogere maatschappelijke kringen bevond en eveneens een frequent bezoeker van de opera was. Een bij de krant aanwezige foto toonde een man met een gestileerde snor en imponerende gelaatstrekken.

Het naderde inmiddels al het einde van de middag. In plaats van verder onderzoek te doen, besloten we de kans te nemen dat we Faccia deze avond wel zouden kunnen treffen in La Scala bij de opvoering van Aida. Tijd om terug te keren naar ons hotel in de Galleria Vittorio Emanuele II dus. Daar aangekomen viel ons oog op wederom een artikel in de krant.

Voor het bezoek aan de opera is het gebruikelijk, zeker in Italië, om zo chique mogelijk gekleed te gaan. Wij wilden uiteraard niet uit de toon vallen of te veel onnodige aandacht trekken, dus hebben we ons vooraf in deze modestad nog in razende snelheid een nieuw kostuum laten aanmeten. Klaus een strak kostuum en bijbehorende hoed. En tot mijn verbazing had hij ook een zeer sterk idee hoe mijn jurk en verdere aankleding voor deze avond eruit zou moeten zien. Ik besloot hem zijn plezier te gunnen en was niet teleurgesteld over zijn keuze. Thuis in Arkham was deze jurk schandalig bevonden, maar hier in Milaan viel het niet uit de toon. Ruim voor aanvang van de voorstelling togen wij naar La Scala, die ondanks het jammerlijk ontbreken van diens grote ster toch voortgang zou krijgen.

Vastklampen aan strohalmen

Na de belevenissen in Droom-Lausanne bevonden we ons weer in de echte wereld, in Milaan. Ons aanknopingspunt met betrekking tot het Sedefkar Simulacrum is maar heel erg mager. Als we niet door Caterina Cavollaro uitgenodigd zouden zijn om haar voorstelling te bezoeken, zou het misschien niet eens onwaarschijnlijk zijn dat we deze stad zouden hebben overgeslagen in onze queeste. Vlak na de Grote Oorlog circuleerde er een deel van van simulacrum in Parijs en dat zou zijn verkocht aan iemand uit Milaan. Dat was alles wat we hebben. Geen enkel idee wie deze persoon was, of hij of zij daadwerkelijk teruggekeerd is naar Milaan, of die het artefact mee had genomen hierheen. Ook geen idee welk deel van het simulacrum het betreft. We moeten maar vertrouwen in de Goddelijke voorzienigheid, want anders lijkt onze zoektocht hier vooraf al een verloren zaak.

Na enig aandringen van Klaus besloten we ons maar te storten op de verdwijning van mevrouw Cavollaro. Daar hadden we eveneens nog niet bijzonder veel aanknopingspunten. Enkele ondervragingen later hadden we geleerd dat ze op het station was meegegaan met iemand die zij persoonlijk leek te kennen, maar door haar reisgenoten niet was herkend. Daarna ontbrak van de operaster ieder spoor. We dachten even ’s avonds laat op straat nog haar stem te horen terwijl zij dezelfde aria zong die ze ook in de trein had vertolkt, maar ook dat spoor liep dood. We troffen slechts een exotische hagedis aan; een kameleon die, net als wij, ver van huis was.

We zagen ons gedwongen om ons vast te klampen aan strohalmen. Vanochtend in de krant stond er een kort artikel over een vakbondsman en arbeider van de Alfa Romeo autofabriek die niet ver van zijn werk was vermoord. De vermoedelijke ontvoerder van de operazangeres reed ook in een automobiel van hetzelfde merk. De kans dat hier een relatie is, is natuurlijk miniem, maar zoals gezegd, we grijpen alles maar aan en zijn dus naar het plaats delict afgereisd. Je weet maar nooit.

Eenmaal daar ontdekten we iets waar de krant geen melding van had gemaakt. De plek waar het lichaam was gevonden was niet de plek waar de man was vermoord. Het ontzielde lichaam bleek over een redelijke afstand te zijn versleept, waaruit een pakhuis in de nabije omgeving. Nadat we ons ervan hadden vergewist dat er niemand in de buurt was, brak Klaus de deur open en slopen we naar binnen.

Het gebouw was gevuld met allerhande handelswaar. Het bloedspoor dat wij gevolgd hadden hield op bij een grote platte stenen plaat. De steen was doordrenkt met bloed en groot genoeg voor twee personen. Het was voor mij direct duidelijk dat wij hier te maken hadden met een soort altaar, waar de arme arbeider op leek te zijn geofferd als onderdeel van een duister ritueel. Er waren ook sporen van een tweede persoon op het altaar, maar daarvan ontbrak ieder spoor. Welk een lububer tafereel had zich hier afgespeeld?

We bekeken hierna de waren alhier nog even verder en ontdekten dat het pakhuis eigendom was van de firma Conti. En toen schoot ons te binnen dat we nog een tweede artikel in de krant hadden gelezen vanochtend waar we die naam in waren tegengekomen.

Een op wonderbaarlijke wijze herstelde man dus. Verder allemaal namen die we niet kenden, maar wel een mogelijk verband met het operagezelschap. Misschien is er meer aan de hand. Ik denk dat Klaus en ik hier toch nog even verder in zullen moeten gaan duiken. Ik heb er een naar voorgevoel bij.

Het proces van Edgar Wellington

Zodra we de buitendeur open deden zagen we dat het bijzonder druk was in de straten van Droom-Lausanne. Het geluid van de kerkklokken galmde door de straten. Er was een mensenmassa op de been die zich in een grote stroom richting de kathedraal bewoog. Niemand bleek echter acht op ons te slaan of onze aanwezigheid überhaupt te erkennen. Klaus en ik besloten ons maar mee te laten voeren in het gedrang.

In het vorige stuk dat ik schreef, noemde ik deze wereld niet zozeer een droom, maar eerder een nachtmerrie. Dat sloeg met name op de dingen die wij zagen en tegenkwamen tijdens deze tocht richting de kathedraal. Ik wil niet teveel in detail treden, want ik wens de herinneringen vooral niet te herleven. De dingen die Klaus en ik aanschouwden waren in het gunstigste geval slechts bevreemdend, maar met name gruwelijk en gewelddadig. Deze omgeving was, zo vertelde Edgar later, niet meer de droomwereld waarheen hij voorheen vluchtte, maar tot een perverse verbastering ervan geworden. De hertog had de wereld, die hij zelf geschapen had, nu veranderd in een afgrijselijke nachtmerrie.

Aangekomen bij de eindbestemming van de mensenmassa, bevonden wij ons op het plein voor de kathedraal. Rondom het plein waren galgen opgesteld waaraan verschillende ontzielde lichamen hingen. En centraal opgesteld was een houten podium met daarop drie figuren: een in de boeien geslagen en terneergeslagen Edgar Wellington, een bronzen standbeeld van Otho van Grandson (de kruisridder zonder handen) en een man met een kap over zijn hoofd. Deze laatste stak zijn armen in de lucht om de massa tot stilte te manen en toonde daarna zijn gezicht. Het was uiteraard niemand anders dan de hertog, die zich hier in zijn droomcreatie ‘prins’ bleek te laten noemen.

Men was hier bijeengekomen voor het proces tegen Edgar Wellington die van verschillende ‘misdaden’ werd beschuldigd. Ik voel er niet zo bijster veel voor om in detail te treden over de exacte beschuldigingen die hem ten laste werden gelegd. Laat ik er kort over zijn; het was de prins te doen om de Sedefkar scroll en daar voerde hij dit theaterstuk omheen. De verdediging die Klaus en ik namens Edgar voerden was misschien niet bijster sterk, maar de aanklachten waren mogelijk nog slapper. Of we gewonnen zouden hebben durf ik niet te zeggen, maar van de chaos die uitbrak nadat de hertog (of prins) de vervalste scroll in ontvangst had genomen, maakten wij in elk geval dankbaar gebruik. Terwijl niemand meer op ons lette, haastten wij ons terug naar Edgar’s huis.

Onderweg vond ik het toch nodig om Edgar te melden dat de hertog zowel hem als zijn broer had vermoord in de echte wereld. Hij weigerde dit echter te geloven. Nadat wij via de achterdeur in het huis weer terugkeerden naar de wakkere wereld, vervaagde Edgar’s gestalte en drong het uiteindelijk toch tot hem door dat mijn woorden op waarheid hadden berust. Ik hoop dat hij nu bij God is. Klaus en ik werden in ieder geval weer wakker in mijn hotelkamer, met de scroll (van het hoofd) veilig in ons bezit.

Aankomst in Droom-Lausanne

Het flesje was gelabeld ‘Droom-Lausanne,’ maar ‘Nachtmerrie-Lausanne’ zou passender zijn geweest. Dit was geen droomwereld waar ik nog eens naar zou willen terugkeren. Maar gelukkig hebben we ons doel wel bereikt. Klaus ik hebben de scroll weten te bemachtigen, maar de ervaring was verre van prettig te noemen.

We hadden afgesproken in mijn hotelkamer hier in het Grand Hotel Marino et National, een ‘niet-storen bordje’ aan de deur gehangen en plaatsgenomen op de rand van het bed. Omdat Klaus aanzienlijk meer medische kennis bezit als ik, hadden we bedacht dat het verstandiger zou zijn als ik als eerste de ranzige substantie in mijn arm zou spuiten. Mocht er iets ernstigs mis gaan, zou Klaus hopelijk in staat zijn in te kunnen grijpen om mijn leven te redden. Zo niet, zou Klaus mij spoedig volgen naar de droomwereld. Terwijl ik de andere kant op keek voelde ik hoe Klaus de naald in mijn onderarm stak en de vloeistof mijn lichaam in spoot. Al binnen een minuut bemerkte ik dat het begon te werken, liet ik me achterover op het bed vallen en verdween de wereld om me heen.

Ik werd wakker in een desolaat droomlandschap. Er was, ondanks de afwezigheid van een zon, een heldere paarse hemel. De lucht smaakte licht naar metaal. Om mij heen was er niets te zien, een nagenoeg leeg landschap strekte zich uit zover het oog reikte. Ik bemerkte dat er iets aan mijn rechterarm leek te zijn bevestigd, want die was opmerkelijk zwaar. Mijn moderne prothese bleek te zijn vervangen door een primitieve ijzeren onderarm en hand: log, zwaar en precies goed voor niets. En dat was niet het enige dat ouderwets was; ook de jurk die ik droeg zag eruit alsof deze een paar eeuwen geleden voor het laatst in de mode was geweest. Dit was duidelijk anders dan de eerdere droomwereld die wij hadden bezocht. Even later arriveerde ook Klaus, die vergelijkbaar oude kleding droeg en wiens benzine-aansteker bleek te zijn vervangen door een stel vuursteentjes.

Zoals gezegd, het landschap om ons heen was desolaat en leeg. Op één object na: middenin de leegte stond een eenzame deur. Enkel een deur, verder geen muur of zelfs maar een deurpost. Er zat niet veel anders op dan deze te openen. Erachter zagen wij de werkplaats van de taxidermie winkel van de gebroeders Wellington in Lausanne. Ondanks de nog ranziger geur dan die we daar eerder hadden ervaren, stapten we naar binnen.

Ook hier leken we te zijn binnengestapt in vroeger tijden. Geen elektrische verlichting, maar een fakkel aan de muur. Primitieve apparatuur in plaats van modern gereedschap, en zo wel meer. In de verte klonk het geluid van kerkklokken. Maar er was meer anders dan in de echte wereld. Ook het gebouw zelf was verschillend, of eigenlijk, incompleet. In plaats van deuren die geopend konden worden, waren de meeste vertrekken afgesloten door iets dat in eerste instantie op een deur leek, maar dat bij nadere inspectie niet was. Het kantoor was wel toegankelijk, maar overhoop gehaald. Iemand (wie anders dan de hertog?) was ons voor geweest en driftig op zoek gegaan naar de scroll, zoveel liet zich raden. Verder waren alleen de werkplaats en de winkelruimte toegankelijk.

We troffen verschillende dierenlijken aan, in verschillende staat van ontbinding. Een deel was opgezet, maar andere lagen gewoonweg weg te rotten. Een dier dat opviel vanwege de grootte ervan was een beer. Ik weet niet precies wat Klaus precies bezielde, maar om de een of andere reden begon hij de rottende inhoud van de half opgezette beer uit het karkas te trekken. Ik moest kokhalzen van het aangezicht en vroeg me vertwijfeld af waar mijn metgezel eigenlijk mee bezig was, tot hij tot mijn verbazing triomfantelijk een in ranzige ingewanden gevulde koker uit het lijk trok.

Het zou toch niet? Maar het was het wel. Een snelle blik op de inhoud bevestigde het. Edgar had de Sedefkar scroll en de Engelse vertaling ervan in de dode beer verstopt. Het geschrift bevatte het gebrabbel van een zieke en waanzinnige fanaat, de Ottomaan Sedefkar. Hij beschreef hierin de totstandkoming van het simulacrum.

“Ik heb de machten gezien die de nacht besluipen en angst inboezemen in de harten van allen die de valse god vereren. Ik ken Hem en ik vereer Hem. De Huidloze heeft tot mij gesproken. Hij fluisterde geheime woorden in mijn diepste hart en ik weet wat ik nu moet doen. Ik heb Het gezien in visioenen en Het is precies zoals mijn Heer zei dat Het was. In mijn dromen heb ik Het in volmaaktheid zien rondwandelen boven de ruïnes van steden. Koningen en landen zijn voor Het gevallen. Zelfs goden moeten voor Het buigen. Ik herkende Het de eerste keer dat ik Het aanschouwde als een object van macht. Macht die de wereld op de knieën zou brengen. Het glinsterde als de mooiste parels. Het ontwaakte toen ik de ellendeling die mijn schat wilde stelen levend vilden. Die nacht kwam Hij voor het eerst naar me toe en vertelde me wat ik moest doen. Ik mediteerde voor Zijn glorie. Alle lof aan de Ene zonder Huid. Ik voerde de zeventien devoties uit en opende Het voor de eerste keer. Binnenin was het zacht en glad. Toen ik mijn hand over Zijn binnenoppervlak bewoog, voelde het als de huid van een pasgeboren baby. Ik offerde vier kinderen als offer aan mijn Meester. Toen gebruikte ik Het voor de eerste keer. In Zijn wijsheid had de Heer van Naakt Vlees Het op mijn hoogte gemaakt. In alle bescheidenheid geloof ik dat Het naar mijn beeld is gemaakt. Gezegend is de uitverkorene van de Huidloze. Ik heb er zorgvuldig voor gezorgd Het onbevlekt te houden. De substantie is de kleur van zuiverheid en mag niet bevuild worden door dat wat onrein is.”

Intussen hadden we naast het geluid van kerkbellen ook het geluid gehoord van mensen die zich over straat bewogen. Nadat Klaus de scroll veilig had weggestopt, besloten we dat het tijd was om Droom-Lausanne verder te gaan verkennen en te kijken wat er aan de hand was.

Een verontrustend groen flesje

Ik schrijf dit op mijn hotelkamer, in afwachting van Klaus, die mij dadelijk zal komen vergezellen om onze plannen hier in Milaan verder uiteen te zetten. Van iedere treinreis wordt een mens toch wat stoffig en muf en daarom is het zojuist genoten bad in het hotel altijd een verkwikkende activiteit waar ik naar uitkijk. Terwijl ik daarna bezig was mij weer aan te kleden, viel mijn oog op het groene flesje met het label ‘Droom-Lausanne’ dat ik op tafel had gezet. Na onze aanvaring met de Hertog in de trein is voor mij de urgentie om de scroll van Edgar Wellington te vinden dramatisch toegenomen. En die scroll vinden we vrijwel zeker niet hier in onze fysieke wereld. We zullen daarvoor moeten afreizen naar de wereld der dromen. En om daar te komen zullen we de ranzige, dubieuze substantie in het flesje tot ons moeten nemen. Dat maakt me huiverachtig. Moeten we dit met een naald in onze aderen spuiten, gelijk morfine of heroine? Is dat hoe Edgar de droomwereld betrad?

Het vooruitzicht brengt me terug naar een traumatische episode uit mijn leven; de brand in mijn ouderlijk huis in Boston die het leven dat ik tot dan toe had gekend tot een dramatisch einde had gebracht. Het meest verschrikkelijk was natuurlijk het verlies van mijn ouders. Ik was een kind van 14 en opeens een wees. Gelukkig waren mijn oom en tante in Arkham zo liefdevol om mij op te nemen en belandde ik niet in een weeshuis of op straat.

Maar wat ik toen ook verloor was mijn rechteronderarm. Een zware, brandende houten balk was bovenop mijn arm gevallen en had, voordat ik mij wist te bevrijden, zodanig veel schade veroorzaakt dat de dokters niets anders restte dan amputatie. En in de nasleep van de operaties die volgden kreeg ik met enige regelmaat een nieuw wondermiddel toegediend tegen de pijn: heroïne.

Van de eerste week die ik in het ziekenhuis doorbracht staat me als gevolg niet veel meer bij. Ik was maar zelden bij mijn volle bewustzijn, maar meestal voor een groot gedeelte óf in slaap óf ver verwijderd van de realiteit. Het onderscheid tussen droom, werkelijkheid en nachtmerrie vervaagde onder invloed van de copieuze hoeveelheden die ik van het medicijn kreeg toegediend. Ik wilde alleen maar vluchten van de fysieke en mentale pijn die ik leed. Heroïne werd in die eerste jaren als een nieuw, wonderlijk en minder verslavend medicijn dan morfine gezien. Inmiddels weten we meer en wordt het veel spaarzamer toegepast en is er zelfs wetgeving in de maak om het mogelijk geheel te verbieden.

In die eerste weken kan ik mezelf achteraf gerust heroïneverslaafde noemen. De heroïne stelde me in staat om te vluchten uit de nachtmerrie die mijn nieuwe, échte, wereld was geworden. Ik was misschien mezelf niet, maar dat wilde ik op dat moment ook vooral niet zijn, een getraumatiseerd en verminkt weesmeisje. Bij het afbouwen van de medicatie was de pijn van mijn fysieke trauma weliswaar inmiddels minder geworden, maar werden de nachtmerries aanvankelijk alleen maar erger. Ik schreeuwde het uit tegen de verpleging dat ik ondraaglijk aan het lijden was en dat ik wilde terugkeren naar mijn fijne zorgeloze schijnwerkelijkheid.

Gelukkig luisterde men niet naar mij en kwam ik langzaam terug tot mezelf. Ik had te leren leven met een nieuwe, keiharde werkelijkheid, maar wel een die echt was. Ik besloot gelukkig vrij snel dat ik ging een vechter was en de uitdagingen die voor mij lagen zou gaan overwinnen. De heroïne lag achter mij en ik zwoer dat ik voortaan, koste wat kost, de controle zou houden over mijn lichaam en geest.

Dat is de reden dat ik nu met walging en huivering kijk naar het groene flesje dat voor mij op tafel staat.

De verlaten straten van Milaan

Een schaduw dwaalt door Milanese straten,
Een sinister ballet van verlaten stegen.
Onder schimmig licht, fluisteren de keien,
Verhalen van vervlogen tijd, vergeten geheimen.

De stad zwijgt in een mysterieuze dans,
In de leegte echoën voetstappen van het verleden.
De geest van de tijd fluistert zacht,
In de nacht waar verlatenheid en angst gedijen.

Cyclopische gebouwen, ooit vol leven en licht,
Nu hult de stilte hen als een duistere spelonk.
De schimmen van de tijd dansen traag,
In de straten van Milaan, een macabere wals.