Een sinistere patiënt

Hedenochtend begaven wij ons op weg naar Charenton, alwaar Comte Fenalik naar verluid de resterende jaren van zijn leven zou hebben gesleten na de verschrikkelijke gebeurtenissen die zich hadden afgespeeld onder zijn villa te Poissy. Wij, nieuwsgierig als we waren, hoopten aldaar meer inzichten te verwerven omtrent deze man.

Charenton, gelegen aan de verre rand van Parijs, werd oorspronkelijk opgericht als een toevluchtsoord voor de armen, doch al snel veranderde het in een inrichting voor de verwarde zielen van de wereld. Een illustere patiënt, lang geleden, was niemand minder dan de beruchte Marquis de Sade. Hoewel ik zijn verderfelijke geschriften zelf niet heb gelezen, zijn de verhalen en geruchten eromheen mij niet vreemd. Wat mij bijbleef, echter, deed mij onvermijdelijk denken aan hetgeen wij aanschouwden in de catacomben beneden de voormalige verblijfplaats van Fenalik, gisteren. Het spijt mij te zeggen dat de excessen van de markies in het niets vielen bij de gruwelen die wij gisteren waren gedwongen te aanschouwen, in die vervloekte onderaardse kelder.

Na het betreden van het gesticht werden wij begroet door de receptioniste, die ons beleefd ondervroeg over het doel van ons onverwachte bezoek. Nadat wij haar op de hoogte hadden gebracht van ons streven om een persoon van meer dan een eeuw geleden te traceren, toonde zij zich verrassend toegeeflijk. Onze zoektocht in de archieven bleek echter allesbehalve vruchtbaar te zijn, want van de Comte vonden wij slechts de summiere vermelding van zijn opname, terwijl zijn verdere lotgevallen, ontslag of verscheiden diep verborgen bleven in de schaduw van het verleden.

Althans niet in de archieven die wij mochten inzien. De directeur van de instelling bezat daarnaast uitgebreidere persoonlijke archieven, waar mogelijk wél iets tussen zou kunnen zitten. Er bleek net een nieuwe directeur, Dr. Leroux, te zijn aangesteld, die zich nog middenin een herordening van de archieven bevond. Klaus probeerde hem over te halen om ons toegang te verschaffen tot mogelijk relevante documenten. Zijn inspanningen vonden echter geen vruchtbare grond, en wij bleven verstoken van de gewenste kennis.

Echter, Klaus, doortrapt als hij was, bewees zijn vaardigheid door vervolgens een beroering op de gang te ontketenen, als een meester van de afleiding. Terwijl het personeel in verwarring was gebracht, ontfutselde ik een dagboek van de vorige directeur. Daar bleken een aantal recente, zeer verontrustende, passages in te staan van kort voor de dood van de vorige directeur. Ondanks dat zijn naam nergens werd genoemd, bekroop mij een voorgevoel dat het hier Fenalik betrof.

Een voorgevoel bekroop mij dat Fenalik de ‘dode man’ was waarover werd geschreven. Zou hij, ongelooflijk maar waar, ook nu nog in leven zijn? Na al die verstreken jaren? Vertoefde hij hier misschien zelfs nu nog steeds? Had de electroshock therapie geholpen? Ik bleef zitten met vele vragen, maar helaas eindigde het dagboek niet veel later na bovenstaande passages.

Om die vragen mogelijk toch te kunnen beantwoorden, besloten we de Dr Leroux ermee te confronteren. Helaas bezat hij ook niet alle antwoorden, maar kon hij ons wel vertellen wat er zich nadien had afgespeeld. De mysterieuze patiënt bleek op hetzelfde moment te zijn verdwenen als dat er zich een noodlottig ongeluk had voorgedaan. Bij het toepassen van de electroshock was er iets dramatisch misgegaan. Dokter Delplace had per abuis zichzelf geëlektrocuteerd in plaats van de patiënt, met fatale gevolgen. En sindsdien was er van de patiënt geen spoor. Broeder Guimart, die de man in de cel had aangetroffen en vervolgens door hem was aangevallen, was nauwelijks meer aanspreekbaar, de arme ziel. In plaats van werken in een sanatorium, was hij er nu zelf patiënt geworden.

Ervan overtuigd dat we alles hadden geleerd wat er hier te leren viel, verlieten wij hierna het sanatorium weer en keerden, na een verlate lunch nabij de Notre Dame, terug naar ons hotel.

Ik verkeer nu in de veronderstelling dat het zeer aannemelijk is dat Fenalik nog leeft. Maar hoe dat mogelijk is, is nog onduidelijk. Klaus en ik zijn eerder in aanraking geweest met een wezen dat eeuwenlang in leven kan blijven, en de wijze waarop dat gebeurt is veelal duister en luguber. Zou Fenalik op zoek zijn naar het simulacrum dat hij ooit bezat? Hebben wij er een vijand bij? Zou hij zich bewust zijn van onze missie? De gedachte dat we mogelijk gevolgd worden door een wezen dat eeuwen in leven kan blijven stemt me weinig vrolijk.

Vannacht vertrekt de Orient Express en wij zullen aan boord gaan voor de volgende tussenstop van onze queeste: Lausanne. Laten we hopen dat wij niet gevolgd worden op de trein.

Vervloekte baggage

Toch nog even een kort schrijven op deze ijzige maandagmorgen alvorens Klaus en ik ons naar het Charenton sanatorium zullen gaan begeven.

In mijn koffer, waar ik zodadelijk ook dit dagboek in zal plaatsen, rust namelijk nu ook de arm van het Sedefkar Simulacrum, dat oude, lugubere relikwie. Daarna zal ik mijn koffie vergrendelen, een handeling die ik normaliteit ik nooit verrichtte. Echter, vanaf nu neem ik mij voor deze maatregel steevast wel te nemen wanneer het artefact niet onder onze waakzame ogen verblijft. Immers, wij trachten met uiterste zorg te voorkomen dat de wereld weet heeft van ons bezit. En we willen evenmin dat argeloze dienstmeisjes er per abuis mee in aanraking komen.

En wat een naargeestige aanblik is het, deze levenloze, afgehouwen arm, temidden van mijn eigen kledij, als een schril contrast tussen het leven en de dood. Vermoedelijk staan wij slechts aan het prille begin van een lange, uiterst gevaarlijke pelgrimage door geheel Europa, met Constantinopel als onze beoogde bestemming. En dit vervloekte object zullen wij al die tijd met ons mee moeten dragen.

Zal ik ooit gewend raken aan de aanblik van dit verdoemde ledemaat? En zou er daadwerkelijk een vloek op rusten die de oorzaak is van het onheilspillende gevoel dat zich op het moment meester lijkt te hebben gemaakt van mijn eigen lichaam? De tijd alleen zal het onthullen, doch de gedachte vervult mijn gemoed allerminst met blijdschap.

Een huiveringwekkende ontdekking in Poissy

Twee dagen geleden vertrokken Klaus en ik in alle vroegte met de trein naar Poissy, zo’n 35 kilometer ten noordwesten van Parijs. Het is een klein stadje, idyllisch gelegen aan de Seine maar ook de plek waar de lugubere geschiedenis rondom Comte Fenalik zich heeft afgespeeld. In tegenstelling tot de metropool Parijs, ademde deze plek de rust van het buitenleven uit; oude bakstenen huizen, minder statig zoals in de hoofdstad, maar iets bescheidener en verweerd door de elementen en de tijd. In vervlogen tijden stonden hier de buitenverblijven van de adel, en dat is nog steeds terug te zien. Na de revolutie en het regime van Napoleon Bonaparte dat niet lang daarop volgde, verloor de adelstand weliswaar veel van zijn aanzien, macht en geld, maar de grote landerijen en villa’s zijn nog steeds voor een deel hier in het landschap terug te zien. Maar daarnaast verschenen in Poissy ook veel kleinere huizen, van gewone mensen die hier, net buiten de grote stad, met elkaar hun levens opbouwden en doorbrachten.

De villa van Comte Fenalik had de tand des tijds echter niet overleefd, en de reden was ook niet een geleidelijk verval. Nadat bekend geworden was wat voor losbandigheden zich daar hadden afgespeeld, was de villa platgebrand door de politie en niet veel later met de grond gelijk gemaakt. Ik had vooraf niet goed ingeschat dat het nog best lastig zou blijken om de oorspronkelijke plek te vinden, maar met onder meer wat hulp van een vriendelijke boekhandelaar die Engels sprak lukte het ons uiteindelijk toch. De villa was inderdaad verdwenen, maar op dezelfde plek was een nieuw, veel kleiner huis verschenen, dat nu bewoond werd door de dokter van het plaatsje. Het lag aan de buitenkant van Poissy, niet ver van de oude abdij. We arriveerden er uiteindelijk aan het einde van de middag.

Ook dit nieuwe huis was inmiddels behoorlijk verweerd, omringd door een afbrokkelende bakstenen muur uit de 18e eeuw met een opening erin waarin ooit een poort moet hebben gezeten. Rozenstruiken groeiden uit en over de muur en zouden in de lente ongetwijfeld een prachtig gezicht zijn geweest, maar nu in de winter had het meer weg van het verdraaide uiterlijk van prikkeldraad.

Er brandde licht binnen van een open haard; het gezin was thuis. Nadat we hadden aangeklopt werden we hartelijk verwelkomd door de dokter, die zich voorstelde als Christian. Met hem was zijn kleine dochtertje Quitterie. Zijn vrouw Veronique voelde zich niet helemaal goed en lag boven te slapen.

Nadat Christian een pot heerlijke koffie voor ons had gezet, vertelden wij hem de reden van ons bezoek. In eerste instantie lieten we een aantal van de meer occulte en duisterder delen van het verhaal achterwege, zowel om hem niet te alarmeren als om onszelf niet onnodig verdacht te maken. Ik heb geleerd om tegenwoordig achterdochtig te zijn waar het dit soort duistere zaken betreft, maar de wijze waarop Christian reageerde op ons relaas, stelde me op de een of andere reden alsnog op mijn gemak. Christian leek me een eerlijke man, die oprecht geïnteresseerd was in de geschiedenis van het huis dat hij, nog niet zo lang geleden, had betrokken.

Ons fijne gesprek werd helaas kortstondig verstoord doordat Quitterie tegen de arm van Klaus aanstootte en hete koffie over haar linkerarm heen kreeg. Het meisje was behoorlijk overstuur en zij leek, ondanks dat de koffie toch al behoorlijk was afgekoeld, een lelijke brandwond over te gaan houden aan het voorval. Terwijl de dokter zijn dochtertje aan het verzorgen was, zagen we dat ook de dokters eigen linkerarm niet ongeschonden was. Een lelijk litteken liep over een groot deel van zijn arm, het resultaat van de doornen van de rozenstruiken bij het huis waarvan de wond was gaan ontsteken en uiteindelijk maar ternauwernood was genezen, zoals hij ons vertelde.

Nadat deze verstoring voorbij was en we weer op het oorspronkelijke onderwerp waren teruggekeerd, herinnerde de dokter zich opeens iets. Hij ging even naar boven om met zijn vrouw te praten en kwam even later, vergezeld door deze dame, weer beneden. Christian had ons al verteld dat Veronique aan artritis leed en dat konden we nu ook zien; haar linkerarm en hand waren verkrampt en verwrongen door de aandoening. Het deed niets af aan haar karakter, dat even hartelijk was als dat van haar man. Naast zijn vrouw had Christian ook een brief mee naar beneden genomen, die zij een half jaar geleden hadden ontvangen. De woorden herhaal ik hieronder.

We blijken dus niet de enigen te zijn die hier op zoek zijn naar het simulacrum. Christian en zijn gezin hadden echter nog niets gedaan met deze bewuste brief. Maar met de brief erbij leek het ons nu ook wel zo eerlijk om de details die we eerder achterwege hadden gelaten alsnog te vertellen. Het gezin was als gevolg nog verder geïnteresseerd in onze queeste en de mogelijke, mysterieuze kelder onder hun huis. In het lokale stadhuis hadden we een oude plattegrond gevonden van de oude villa met daarop ook de plek waar de toegang tot de keldervertrekken was geweest. We wilden graag uitzoeken hoe dat zich verhield tot de huidige woning en of het nog steeds mogelijk zou blijken om toegang toe te krijgen tot de vertrekken die zich onder de grond hadden bevonden. Inmiddels was het echter donker geworden en onze zoektocht zou daglicht vereisen aangezien we hiervoor buiten in de tuin moesten zijn. Het gezin bood ons gul aan dat we hier de nacht konden doorbrengen, hetgeen we dankbaar accepteerden.

Voordat we echter ons bed konden opzoeken, klonk er echter een ijselijke gil van de bovenetage, waar het dochtertje inmiddels naar bed was gegaan. Ze kwam huilend de trap af gerend en vertelde dat ze een monster in het raam had gezien. Terwijl haar ouders zich over het kind ontfermden, keken Klaus en ik of er iets te zien was. Dat bleek niet het geval, vanuit het raam konden we niets ontwaren en buiten in de tuin waren er ook geen sporen van voetstappen in de vers gevallen sneeuw. Het was hopelijk slechts de verbeelding van een klein kind.

De volgende dag gingen we enthousiast op zoek naar de ingang tot de kelder. En die vonden we. Het bleek alleen, niet geheel verwonderlijk, vervolgens een aanzienlijke hoeveelheid tijd en moeite te kosten om de ingang uit te graven, vrij te maken en te openen. Achter een stenen trap troffen wij een roestige ijzeren deur aan die slechts met veel moeite openging. Daarachter vonden wij een ondergrondse gang met aan weerszijden celdeuren. Waar we daar aanschouwden deed ons bloed stollen.

Allereerst de gang en ruimte zelf. De wortels waren op verschillende plekken door het plafond gebroken en liepen als slangachtige armen langs de muren naar beneden, sinister eindigend in gespreide, vijfvingerige handen op de grond. Achter de deuren van de cellen was het schouwspel echter nog veel ontluisterender. De cellen waren gevuld met een breed scala aan martelwerktuig en de skeletresten van de slachtoffers ervan. Bij het in brand steken en het met de grond gelijkmaken van de villa, waren deze onfortuinlijke zielen hier achtergebleven en een gruwelijke dood gestorven. Als ik dit soort zaken niet inmiddels vaker had aanschouwd, had mijn maag zich, bij het aanzien hiervan, waarschijnlijk omgekeerd of was ik als een bezetene naar buiten gerend.

Maar dit was niet het enige. Naast mijn zaklamp bleek er nog een andere bron van licht te zijn hier onder de grond. Voorbij de celdeuren liep de gang nog een stuk door. Aan het einde daarvan scheen een flauw, huiveringwekkend lichtschijnsel. Met de zaklamp in mijn hand en Klaus met een geladen shotgun in de zijne, liepen wij er voorzichtig op af. Toen wij eenmaal dichtbij genoeg waren, ontvouwde zich een lugubere expositie. In de ruimte bevonden zich de morbide resten van verschillende, lang dode personen, omhooggehouden door doornenstruiken die glommen van een zwarte olie-achtige substantie en met onnatuurlijk gekleurde rozen die de lichamen omringden, perforeerden en in hun grip hielden. Te midden van dit schouwspel bevond zich op de grond een levensgrote linkerarm, gemaakt van een materiaal dat aan porselein deed denken, maar veel lichter was. Het spookachtige licht kwam van deze arm af. Dit kon niets anders zijn dan een deel van het Sedefkar Simulacrum.

Huiverig om het artefact aan te raken, gebruikte ik mijn prothese om het voorzichtig uit de doornige rozenstruiken weg te trekken. Met enige moeite lukte dit en hield ik de arm stevig geklemd in mijn stalen haak omhoog. Maar voordat Klaus en ik goed en wel de kans kregen om het object nader van dichtbij te bestuderen, doofde het schijnsel van de arm. Om ons heen verscheen een ijzig koude mist die ook vrijwel direct daarna weer verdween. De rozen die hier zo onnatuurlijk zonder zonlicht waren gegroeid verwelkten ook vrijwel direct na deze gebeurtenissen. Het verwijderen van de arm uit diens rustplaats bleek direct invloed te hebben op de omgeving en Klaus en ik stonden niet te springen om hier onder de grond uit te vinden of er nog meer gevolgen zouden zijn. We wikkelden de arm snel in de lange jas van Klaus en daarmee onder mijn arm verlieten wij deze morbide catacomben.

Buiten in de tuin stonden Christian en diens gezin op ons te wachten. Het was inmiddels al schemerig en ik miste het blijkbaar daardoor, maar Klaus kon evengoed wel ontwaren dat de littekens van Christian, de artrose van Veronique en de brandwond van Quitterie allemaal op miraculeuze (of eerder onnatuurlijke) wijze opeens bleken te zijn verdwenen. En Klaus maakte het mij, als gevolg, duidelijk dat het de hoogste tijd was om te vertrekken, ondanks de ogenschijnlijke vriendelijkheid en oprechte interesse van het gezin naar onze bevindingen. Hoewel onze gastheer ons nog eten, drinken en een extra nacht gastvrijheid aanbood, haastten wij ons, onder het geprevel van vage excuses, om ons uit de voeten te maken. We vertrokken met gezwinde spoed naar het station en met de trein terug naar de grote stad, het gezin in vertwijfeling achterlatend.

Het is nu de volgende ochtend wanneer ik dit enigszins lange relaas schrijf. Ik zou normaal evenwel zonder enige moeite nog door kunnen schrijven, maar ik stop dadelijk toch omdat een vreemde, zeurderige pijn zich meester heeft gemaakt van mijn linkerarm. En dat geeft mij eveneens opeens stof tot nadenken. Zou deze pijn een sinistere invloed zijn van het artefact, een vloek zo je wil? Want als ik terugdenk, beïnvloedde de arm van het simulacrum de directe omgeving waar het zich bevond. De rozen en planten in de kelder verwelkten direct toen ik de arm van z’n plaats haalde. En was het bovendien niet bijzonder toevallig dat het hele gezin in Poissy allemaal klachten ervoer die betrekking hadden op de linkerarm, dezelfde als van het artefact dat nu naast mij op tafel rust? Dezelfde klachten die ook opeens bij alle drie op onverklaarbare wijze waren verdwenen toen het object was verplaatst? En ik begin nu opeens last te ervaren van mijn eigen linkerarm. Ik hoop dat het niets is, maar het is wel heel toevallig.

Vandaag gaan Klaus en ik het Charenton sanatorium bezoeken waar Fenalik zijn laatste dagen zou hebben gesleten. Hopelijk is de pijn in mijn arm dan inmiddels voorbij.

De lugubere historie van Fenalik

In de afgelopen twee dagen hebben wij gruwelijke geheimen ontrafeld over Comte Fenalik en het Sedefkar Simulacrum. Een Parijse student, genaamd Remi Vangeim, is bezig met een belangrijke taak, het doorspitten van de verstofte archieven van de Bibliothèque Nationale. In de weken voorafgaand aan de Franse revolutie, hebben zich hier in de omgeving van Parijs verschrikkingen afgespeeld die de moedigste ziel zouden doen huiveren. En in deze macabere historie bevond zich Fenalik als het sinistere centrum.

Fenalik, oorspronkelijk een Duitse edelman, had zich in Frankrijk gevestigd. Daar werd hij aanvankelijk omhelsd door de elite en zelfs in de hoven van koningen bewoog hij zich met elegantie. Doch, in juni 1789, veranderde het lot van deze heer. De autoriteiten, met hun zenuwen overprikkeld door onheilspellende geruchten, betraden zijn villa in Poissy, net buiten de Lichtstad. Wat zij ontdekten, tartte de grenzen van het menselijk begrip, want in de krochten onder zijn woning voltrokken zich onuitsprekelijke gruwelen. De archieven van de bibliotheek fluisteren over sadistische rituelen en folteringen, diep verborgen in het bedorven weefsel van het huis. Uiteindelijk, in hun moment van verdoemenis, oordeelden de machten dat zij moesten ingrijpen. Het huis van Fenalik werd verzwolgen door vlammen, en de Comte bleek voor eeuwig opgesloten in de krankzinnige spelonken van zijn eigen ziel.

Het is rond deze gruweldaden dat het Sedefkar Simulacrum, dat in het bezit was van de Comte, in stukken werd gebroken en in de schaduwen des tijds verdween. Wij hopen dat een deel ervan nog altijd sluimert in de duistere gewelven onder het huis, zoals de verslagen suggereren. Doch, voordat wij dat mysterieuze onderaardse verblijf kunnen ontsluieren, moeten wij eerst de villa zelf zien te vinden. Dat staat morgen op het programma, wanneer wij Poissy betreden, en onze harten kloppen met een mengeling van verwachting en vrees.

Het blijkt dat er weinig meer informatie te putten valt uit de donkere archieven van de bibliotheek, en als Remi te geloven is, is de duisternis nog dichter geworden als gevolg van de bloedige tumult van de revolutie. Bovengenoemde kennis kostte Remi enkele volle dagen hard werk en gaven tegelijk mij en Klaus enige tijd om Parijs te verkennen.

De stad bood ons vele bezienswaardigheden. Dat mag geen verrassing heten voor een stad van dergelijk statuur. Onder de schaduw van de Eiffeltoren vonden wij welkome verpozing, nippend aan champagne, verloren in de mysteries van deze betoverende stad.

Natuurlijk, het Louvre werd door ons bezocht, en wij schreden voort om de gevierde Mona Lisa met onze eigen ogen te aanschouwen. Doch, de verheven verwachtingen vervaagden in een sluier van onheil. In de duisternis van een andere zaal, gevuld met werken uit de tijd van Lodewijk XVI, ondergingen Klaus en ik een angstaanjagend schouwspel. Uit een verre hoek van de expositieruimte klonken onheilspellende fluisteringen, maar toen onze ogen de bron trachtten te onthullen, bleek er niets te zijn dan de leegte. En toch, in diezelfde hoek, onthulde een schilderij van een sinister ogende edelman zich aan ons, zonder enige vermelding van de geportretteerde of de kunstenaar. Niettemin, bekroop mij het ongemakkelijke gevoel dat wij staarden naar het gelaat van Comte Fenalik zelf.

Morgenochtend zullen Klaus en ik afreizen naar Poissy. Hopelijk is er nog iets terug te vinden van de oude villa en de vertrekken daaronder.

Naar Parijs

Verschillende dagen zijn inmiddels verstreken sinds ik de inkt van deze dagboekpen heb laten vloeien, doch de tumulten van het lot hebben zich ondertussen opgestapeld. Uit deze hoek van Parijs, het hotel Balmoral, met zijn nabijheid tot de Arc de Triomphe en de Avenue des Champs-Élysées, waar Klaus heeft ons vandaag hier ingecheckt, deel ik deze woorden.

Laat ik u eerst bijpraten over de tumultueuze gebeurtenissen die zich afspeelden sinds mijn laatste epistel, toen ik nog in Londen verbleef in het gezelschap van Benjamin Cromwell en Dr. Sjoerd Jones. Na de verontrustende onthullingen van Professor Smith met betrekking tot het Sedefkar Simulacrum, vlijde ik mijn vermoeide lichaam ter ruste, overmand door een dreigend voorgevoel. In de stille omhelzing van de nacht, in een droomloze slaap, heerste een onheilspellende leegte. Bij het ochtendgloren bleek mijn vrees bewaarheid.

De heren Cromwell en Jones bleken plotsklaps als sneeuw voor de zon verdwenen, zonder enig spoor achter te laten. Het hotel had hen reeds uitgecheckt en het geld, duizend pond dat wij van Professor Smith hadden ontvangen om onze queeste te bekostigen, was evenmin te bespeuren. De receptioniste meende de zak met geld die ochtend echter in de handen van Benjamin te hebben zien rusten. In één ademstoot stond het fundament van onze onderneming op het punt van instorten. Ik beschik niet over de middelen om een dergelijke reis zelf te financieren, doch gelukkig onthulde zich een lichtpunt: Klaus was hersteld van zijn buikgriep. Na een uitgebreide briefing over alle gebeurtenissen en onthullingen, zag ook hij het duidelijk voor zich: het pad dat Professor Smith ons had getoond, moest worden vervolgd, en Klaus bezat de nodige financiële middelen om dit waar te maken. Zo werd het besluit om door te gaan met onze reis genomen.

Aangezien de aanwijzingen omtrent het simulacrum ons voerden naar steden en landen langs de route van de Orient Express, leek het een goed plan om tickets voor deze trein te boeken. De kosten voor een eersteklas tickets bedroegen maar liefst ruim £ 21, doch de kosten voor twee van dergelijke tickets werden door Klaus met gemak gedragen.

Echter, voordat we op pad konden gaan, waren er nog enkele zaken te regelen en uit te zoeken. Klaus had behoefte aan een camera, en we besloten reisgidsen aan te schaffen om ons te leiden op onze bestemmingen en taalbarrières te overbruggen. Wat betreft extra kleding voor de lange reis, scheen Parijs mij de aangewezen plek. Bovendien ontdekte een bezoek aan de British Library dat de Bibliothèque Nationale in Parijs mogelijk aanvullende informatie over het Sedefkar Simulacrum bevatte. Om toegang te krijgen tot deze bron, schreven we ons vooraf in via de Franse ambassade. Wat betreft de Sedefkar Scrolls zetten we het Topkapi Museum in Constantinopel alvast op onze lijst, daar deze documenten mogelijk tot kort voor de Grote Oorlog aldaar lagen.

En zo waren we uiteindelijk gereed om aan deze nieuwe reis te beginnen. Vanochtend vroeg vertrokken we per trein naar Dover, waar we per veerboot de oversteek zouden maken naar Calais. Klaus hoopte dit moment te bekronen met een fles champagne, maar een onverwachte hevige storm deed mijn maag protesteren tegen een dergelijke frivoliteit. Desalniettemin duurde de overtocht niet lang en bereikten we het Europese vasteland, zij het met enige vertraging.

Enige uren per trein later arriveerden we in de Lichtstad bij het vallen van de avond. Klaus vond vervolgens dit schitterende etablissement voor ons, waar we zojuist samen dineerden, plannen smeedden voor de komende dagen, en onderwijl alsnog een fles champagne ontkurkten en leegdronken. Nu is het tijd voor welverdiende rust, en morgen zal ons onthullen welke geheimen de toekomst in petto heeft.

Verontrustende ontwikkelingen

De jammerlijke lotgevallen van Klaus blijven vooralsnog voortduren. In mijn ijdele veronderstelling meende ik dat louter zijn eerdere uitspattingen op het Chelsea Arts Ball de enige oorzaak waren van zijn erbarmelijke toestand. Doch het lot, dat ondoorgrondelijk is voor de menselijke geest, heeft anders beslist. Eergisteren, na mijn terugkomst van de lezing van professor Smith, trof ik een briefje van Klaus aan onder de deur van mijn hotelkamer. De nasleep van de uitbundigheid en excessen bleek vervlogen, maar in plaats daarvan had een ziekte Klaus’ gestel te pakken genomen. Een stevige buikgriep had hem in zijn greep. Ach, het zit deze verdoemde ziel ook niet mee.

Zonder Klaus vergezelden wij elkaar wederom in de lommerrijke gewelven van de British Library, op zoek naar meer informatie omtrent Oosterse cultussen. Twee sinistere namen doemden op uit de schaduwen van het verleden, als mogelijke betrokkenen bij deze zaak: de Children of the Blood Red Fez en de Brothers of the Skin. Maar hun ware aard en agenda bleven voor ons vooralsnog verborgen. Op zoek naar meer verlichting in deze zaak werd het idee geopperd om professor Smith te raadplegen. Als lid van de Oriental Club was hij wellicht meer bekend met deze onheilspellende sektes.

Doch hetgeen zich voltrok was van een geheel andere aard. Bij de ochtendmaaltijd in gezelschap van Sjoerd en Benjamin viel ons oog op twee artikelen in The Times. Op de voorpagina werd de aandacht getrokken door het volgende sensatiebeluste bericht:

Dat was op z’n zachtst gezegd een verontrustend relaas in het licht van de gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Maar dat was niet het enige. Elders in de krant troffen wij nog een ander artikel aan. Dat bericht was slechts kort, doch de inhoud was even verontrustend. Het huis van professor Smith was verzwolgen door een vlammenzee. En wat er van de professor en zijn bediende, James Beddows, was geworden, dat wist niemand. Beiden waren spoorloos verdwenen, zo luidde het bericht. Beddows was nog gezien toen hij het huis verliet, vlak voor de brand, maar daarna ontbrak ook van hem ieder spoor.

Dit nieuws zorgde er uiteraard voor dat wij onze plannen voor de dag om zouden gooien. Het nieuwe plan was om het antiquariaat dan nogmaals maar met een bezoek te gaan vereren. Het bezoeken van professor Smith was ineens een onmogelijkheid geworden. Dachten wij. Ware het niet dat iemand van het hotel ons opeens een kaartje toestak dat daar was afgegeven. Het was een visitekaartje van de professor, met daarop een korte, handgeschreven boodschap.

De boodschap was zo verontrustend dat wij in alle haast naar het aangegeven adres vertrokken. Bij aankomst werden wij geconfronteerd met zowel Beddows, de bediende, als de professor zelf. Zijn lichaam was verminkt door de verschrikkelijke brandwonden die hij had opgelopen. Het was een beeld dat mij terugbracht naar mijn eigen traumatische ervaringen, naar de brand waarbij mijn ouders het leven hadden gelaten en die mij een hand en een deel van mijn onderarm had gekost. Maar de professor was er nog erbarmelijker aan toe dan ik destijds, zo schatte ik. Zelfs genezende magie van Ben kon hem slechts gedeeltelijk verlichten. Zijn gezicht was bijna onherkenbaar en zijn stem was nauwelijks te horen boven het gekraak van zijn verbrande longen. Toch slaagde hij er, samen met Beddows, in om ons een vrij duidelijk beeld te geven van het onthutsende relaas dat hij voor ons uiteenzette en de opdracht die hij ons meegaf.

Het was overduidelijk dat deze onthulling en het verzoek aan ons veel van professor Smith had gevergd. Het feit dat hij ons deze opdracht toevertrouwde was zowel eervol als beangstigend. Nu was het tijd om hem wat rust te gunnen en ons te concentreren op onze volgende stap: een bezoek aan het antiquariaat. Hoewel het raadsel van de drie dode Mehmets nog steeds onopgelost was, leek het ons nagenoeg onmogelijk dat er geen verband was tussen de gebeurtenissen. Bij aankomst bij het antiquariaat bleek dat het krantenbericht klopte: de eigenaar was nergens te bekennen. We doorzochten de winkel, maar er waren geen verdere aanwijzingen te vinden.

Het vooruitzicht van een reis door Europa ligt voor ons in het verschiet, en het is waarschijnlijk dat gevaar op de loer ligt op elke hoek. De ernst is echter zodanig dat we geen keus hebben, vrees ik. En het lijdt geen twijfel dat wij de morele plicht hebben hier verantwoordelijkheid in te nemen. We zullen nu eerst een reisplan moeten gaan opstellen. Ik hoop dat Klaus snel herstelt, want het zou zeer spijtig zijn als hij ons niet zou kunnen vergezellen.

Een indringer bij de lezing

Gisteren was het zover; de lezing van professor Smith. Het evenement vond plaats in een hal van het Imperial Institute, een imposant gebouw in het majestueuze Kensington, een wijk die doordrenkt was van oude grandeur en mysterie. Het leek erop dat de lezing een brede belangstelling had getrokken, en zonder twijfel vereiste het bijwonen van deze gebeurtenis inderdaad gepaste kleding en etiquette.

Professor Smith’s toespraak was gericht op ‘geestverschijningen’, zowel van levende wezens als van voorwerpen. De professor had een scala aan bewijsmateriaal in de vorm van foto’s en bewegende beelden meegebracht, waaronder afbeeldingen van een Londense Hansom Cab en een Bretonse vissersboot. Hij onthulde de aanwezigen met voorbeelden en argumenten dat er opmerkelijke verschillen waren in de snelheid waarmee deze geestverschijningen zich voortbewogen.

Volgens hem komt dat doordat deze verschijningen zich niet hier, in deze wereld bevinden, maar dat wij er slechts glimpen van kunnen opvangen door een venster naar een andere dimensie of realiteit. Ervan uitgaande dat er geen sprake was van manipulatie van de filmbeelden, was ik geneigd om mee te gaan in de redenatie van de professor. Het was intrigerend. Ik verlangde naar een diepere uiteenzetting over dit onderwerp met de professor, maar de aanwezigheid van de vele anderen ontnam me die mogelijkheid. Bovendien ontvouwde zich iets verontrustends.

Niet lang nadat de lezing haar einde vond, was ik nog even aandachtig het aanwezige publiek aan het aanschouwen. En mijn oog viel op een merkwaardige verschijning tussen het keurige gezelschap: een Turkse man, getooid met een rode fez. Het was niet dezelfde man als degene die wij eerder hadden ontmoet in het antiquariaat, maar de gelijkenis was opvallend. Zijn aanwezigheid deed mijn bloed sneller stromen en een onaangename huivering bekroop mij.

Het was echter niet alleen zijn uiterlijk dat mijn aandacht trok. Op het moment dat onze blikken elkaar kruisten, probeerde hij haastig aan mijn gezichtsveld te ontsnappen, en zo onopvallend mogelijk tussen de menigte te verdwijnen. Maar ik was niet zo gemakkelijk te bedotten. Ik seinde onmiddellijk Ben en Dr. Jones in, en samen speurden we de ruimte af tot we de man weer terugvonden. Hij bleek te trachten te vluchten via een achterdeur, doch wij waren hem te slim af en zetten de achtervolging in.

Hij was vlugger dan wij konden bevroeden. Het dragen van een jurk en hakken is natuurlijk niet ideaal voor een achtervolging, en mijn poging om hem middels magie tot stoppen te manen bleek tevergeefs. Gelukkig was Benjamin behendiger, en hij slaagde erin om de man te onderscheppen en te overmeesteren. Het werd echter al snel duidelijk dat er iets vreemds gaande was. In plaats van dat er een hevige worsteling ontstond, werd het opeens opvallend stil. Ik keek toe hoe Ben de Turkse man bij de keel greep om hem onder bedwang te krijgen, maar op dat moment verslapte het lichaam van de man en hield hij volledig op met bewegen. En toen gebeurde er iets onverklaarbaars: zijn gedaante en gezicht veranderden van die van de Oosterse man naar die van een wat oudere, gezette Engelsman. Bovendien bleek de man ook nog eens te zijn overleden.

Ik stond perplex. Een kort onderzoek door Dr. Jones bracht geen duidelijke doodsoorzaak aan het licht. Ons vermoeden was dat we te maken hadden met een soort gedaanteverwisselaar, die bij het verlaten van het lichaam van de Engelsman diens dood had veroorzaakt. We beseften dat nader onderzoek noodzakelijk was, maar op dat moment waren onze handen gebonden. Terug in het gebouw vernamen we nog dat de overleden Britse heer wél door de portier was binnengelaten, en dat de gedaanteverwisseling zich dus binnen moest hebben afgespeeld.

Vandaag is het tijd om verder onderzoek te doen naar de duistere wereld van de Oosterse cultussen en de sinistere magie die daar mogelijk wordt beoefend. De British Library kan wellicht antwoorden bieden op onze vragen en ons in staat stellen om meer inzicht te krijgen in de bovennatuurlijke krachten die we gisteren hebben aanschouwd.

Een weerzien met bekenden uit Arkham

Na de hondsberoerde Klaus achter te hebben gelaten in het hotel was ik op pad gegaan naar het British Museum. De tentoonstelling over de Maya’s die daar was geopend bestond uit de collectie van ene Alfred Maudslay. In Zuid en Midden Amerika had de man uitgebreid onderzoek gedaan naar de sculpturen en hiërogliefen die de Maya’s daar hadden achtergelaten. Niemand kan die in deze tijd meer lezen, maar wellicht, net als in het geval van de vondst van de Steen van Rosetta (eveneens in het British Museum), zal er in de toekomst iets kunnen gebeuren dat dit wel mogelijk zal maken. Maudslay had dus met gips afdrukken gemaakt van deze sculpturen en ze naar Engeland laten vervoeren om veilig te stellen, aangezien de originelen te groot en zwaar waren om te vervoeren. Deze monumentale artefacten en andere relikwieën van de Maya’s waren fascinerend en ik was blij dat ik de kans had gekregen om deze tentoonstelling te aanschouwen.

En ik was compleet verrast dat ik niet de enige uit Arkham was die hier aanwezig was. Mijn collega Benjamin Cromwell en zijn vriend Dr. Jones bleken ook te zijn uitgenodigd. Het was een bijzonder welkom weerzien zo ver van huis. Kort na deze onverwachte reünie kwam ook professor Smith zich even bij ons voegen. Ik had hem al jaren niet gezien of gesproken. Hij had helaas nu niet zo veel tijd, maar nodigde ons allemaal uit om over twee dagen een lezing van hem bij te komen wonen. De afgelopen jaren was hij steeds geïnteresseerder geraakt in parapsychologische zaken en het onderwerp van de lezing zou daarmee samenhangen. Hij wilde verder nu niet te teveel verklappen, dus als we benieuwd waren, zouden we maar moeten komen. Nou, uiteraard. De lezing was op het Imperial Institute in Kensington, een nogal chique locatie, dus drukte hij ons op het hart dat we wel gekleed moesten zijn voor de gelegenheid. Twee dagen de tijd om een nette jurk te vinden in deze wereldstad dus. Dat was geen straf.

Ben en Sjoerd hadden echter eerst andere winkelplannen. Het meenemen van hun gebruikelijke wapenarsenaal was op de boot hierheen niet mogelijk geweest en blijkbaar voelden de heren zich wat ‘naakt.’ Bij de barman van een wat louche pub aan de Thames wist Ben een adres te achterhalen van een antiquair die onder de toonbank ook in wapens zou handelen. De volgende dag ben ik maar met ze meegegaan (Klaus was nog steeds niet aanspreekbaar vertelde het kamermeisje in het hotel me).

Het winkeltje bleek inderdaad te bestaan en werd gerund door een Turks uitziende man getooid met een opvallende rode fez. En, als je de juiste vraag stelde, bleek hij inderdaad wapens te verkopen. Mijn twee kompanen bleken redelijk specifieke eisen te hebben waar het hun vuurwapens betrof. Het is me onduidelijk wat ze met dergelijke grote geweren en pistolen van plan zijn hier, maar volgens mij waren ze uiteindelijk, ondanks dat explosieven niet verkrijgbaar bleken, redelijk tevreden met hun aankopen.

Daarna was er gelukkig nog voldoende tijd om de bezienswaardigheden van Londen zelf eindelijk eens goed te gaan bekijken en een jurk (en een nieuw pak voor Ben) te kopen voor professor Smith’s lezing. Ik ben zeer benieuwd naar wat hij vanavond te melden heeft.

Oud en nieuw in de Royal Albert Hall

Wow, zo’n feest heb ik nog nooit meegemaakt! Klaus had blijkbaar wat connecties aangesproken en een uitnodiging geregeld voor het wildste oud en nieuw feest van Londen: het Chelsea Arts Ball! Dat wordt georganiseerd door de Chelsea Arts Club hier in Londen en staat klaarblijkelijk bekend om zijn extravagante en excentrieke stijl en het trekt veel kunstenaars, schrijvers, acteurs en andere creatieve types aan. Nou, dat klopt inderdaad en dat hebben we geweten.

Het feest vond plaats in de Royal Albert Hall, een prachtige, immense zaal waar ook veel andere grote evenementen plaatsvinden. De zaal was voor de gelegenheid versierd met vele, kleine en grote, kleurrijke decoraties en er waren optredens van muzikanten, dansers en andere artiesten. Veruit de meesten van de duizenden feestgangers waren gekleed in uitbundige, soms bijzonder provocerende, kostuums. Ik had weliswaar m’n meest feestelijke jurk aangetrokken, maar viel behoorlijk in het niet bij het aanzien van veel anderen. De avond was doordrenkt met dans en drank. En buiten de grote feestzaal, op de balkons en de ruimtes achter de gordijnen, gebeurden nog veel meer…intiemere zaken en werden er nog veel meer substanties geconsumeerd. In ieder geval viel op dat hoe later de avond werd, dat er steeds meer kleding van veel feestgangers ‘kwijtraakte.’

Ik was natuurlijk slechts een buitenstaander in dit geheel, maar heb evengoed de avond van m’n leven gehad. Ik heb de hele avond gedanst met allerlei wildvreemden en dat voel ik vandaag duidelijk aan m’n beenspieren. Gelukkig heb ik me behoorlijk ingehouden met de drank en de drugs, hoewel ik me op zeker moment wel heb laten overhalen om m’n prothese af te doen omdat ik blijkbaar in m’n enthousiasme soms mensen toch bijna een oog uitstak. Uiteindelijk heb ikzelf nog redelijk op tijd een taxi naar het hotel gepakt (prothese gelukkig niet vergeten). Klaus daarentegen…ik weet niet hoe laat die thuis is gekomen, maar die was reeds in ernstig benevelde staat toen ik vertrok.

Vanmiddag is de opening van de Maya expositie in het British Museum, waar we voor zijn uitgenodigd door mijn oude bekende, professor Smith. Ik vrees dat Klaus verstek zal laten gaan. Toen ik zojuist bij z’n kamer op de deur klopte, werd me duidelijk dat ie weliswaar nog leeft, maar dat daar ongeveer alles wel mee gezegd is. Die gaat er niet bij zijn straks. Ik hoop dat ie snel weer een beetje opknapt…

Leesvoer voor op de boot

Haast vergeten te melden, bij de recente gebeurtenissen bij het Danvers State Hospital hadden we het dagboek van dokter Berger nog weten te bemachtigen. Het is een redelijk onooglijk boekje, waarvan de lederen kaft is besmeurd met bloedspetters. Ik durf eerlijk gezegd geen uitspraak te doen of deze er al eerder op zaten of dat ze vers zijn. De man had het boek tenslotte vast op het moment dat mijn collega Benjamin Cromwell een kogel door dokter Berger’s achterhoofd jaagde. Afijn, tijdens de overtocht naar Southampton had ik eindelijk de tijd gehad om het geheel goed door te lezen.

Wat we eigenlijk al wisten werd bevestigd. Het verwijderen van de steen (het zegel met de Elder Sign) had ervoor gezorgd dat de invloed van de Lloigor (zo heette dat wezen blijkbaar) toe was genomen en de geest van de dokter had gecorrumpeerd. Hoe meer tijd er was verstreken, hoe bevreemdender en onsamenhangender de tekst werd. Op zeker moment begon hij ook tekeningen te maken van vreemde wezens, gewelddadige rituelen en martelingen. En naast het Engels stonden er vanaf een zeker moment ook regelmatig stukken tekst in mij onbekende talen (of slechts onleesbare krabbels).

Ik was daarom verbaasd dat tussen al het gebrabbel de heldere beschrijving van een magische spreuk te ontwaren viel. Een spreuk om angst in de geest van een ander aan te wakkeren. Dat kan van pas komen. Een nieuw wapen in het arsenaal.

Ik blijf het onbevredigend vinden dat we weinig hebben kunnen doen aan de corruptie bij het Danvers State Hospital. We hebben weliswaar de activiteiten en invloed van de Lloigor vertraagd, maar de invloed van het wezen op de omgeving is onverminderd. Het is slechts een kwestie van tijd dat de cyclus daar opnieuw begint.