Beyond the Mountains of Madness

← Sessie 11

Sessie 12 — 17 mei 2025

Sessie 13 →

30 november 1933


"De Duitse expeditie was gearriveerd. Het eerste van de drie vliegtuigen dat landde, bracht onder anderen Johann Meyer – de leider van het Duitse contingent. Hij sprak vlekkeloos Engels en begroette zowel onze leden als die van Lexingtons team met ogenschijnlijk warme hartelijkheid. Moore was de eerste die hem verwelkomde; Acacia volgde kort daarna."

 

"Moore verzocht ons de heer Meyer — "Joachim", zo hij door bekenden genoemd wenst te worden — op de hoogte te stellen van onze bevindingen. Tijdens dit informele samenzijn in onze tent, onder het genot van een glas cognac, merkte ik op dat Meyer niet opkeek van bepaalde huiveringwekkende details. Toen wist ik het: deze man wist al meer dan hij toegaf. Hij moet het dagboek van Dyer gelezen hebben — het document waarvoor Nicholas Roerig in New York werd ontvoerd. Meyer ontkende alles. Althans, toen nog."

 

1 december 1933


"Bij het ochtendgloren troffen wij tot onze verbazing een volledig operationeel kamp aan, opgetrokken met een efficiëntie en discipline die enkel aan militaire precisie kon worden toegeschreven. 'Gründlichkeit', zo leerde ik. Wij zouden daar nog veel van kunnen leren."

 

"Onze taak van de dag: helpen bij het uitgraven van Lake's oude hoofdtent. Reeds bij het openen steeg een stank op die het bloed deed krimpen — een penetrante, bedorven geur, begeleid door een waas van bruinachtig ijs. De eerste Duitsers die een blik naar binnen wierpen, gaven hun ontbijt van braadworst en zuurkool terstond terug aan de sneeuw."

 

"Binnen troffen wij de kadavers aan van de sledehonden van de Miskatonic-expeditie — in een staat die de maag inderdaad deed omdraaien. De honden waren geslacht en daarna zorgvuldig ontleed. Meyer staarde slechts, met een uitdrukking die duidde op bevestiging van iets dat hij reeds wist."

 

"Van de hondenlichamen waren ingewanden en de stevigste stukken weefsel met opvallende precisie uitgesneden, alsof men te werk was gegaan met het vakmanschap van een ervaren slager. De resten, nog nat en druipend van bloed, waren vervolgens opgehangen ter nadere bestudering. De koele efficiëntie waarmee deze handelingen waren uitgevoerd, liet een kille, onaardse indruk achter die moeilijk te duiden viel."

 

"Wat ik vermoedde, werd bevestigd. Meyer had inderdaad het dagboek van Dyer gelezen en de inhoud ervan gedeeld met Moore. Laatstgenoemde bracht ons op de hoogte: in de bergen bevond zich een stad — een stad waar die... Elder Things... eens geleefd hadden. Of nog steeds leefden? De beslissing viel: bij dageraad zouden wij met een klein team de lucht in gaan."

 

2 december 1933


"Onder normale omstandigheden had ik nooit gevlogen bij dergelijk weer. Maar Acacia was reeds heimelijk vertrokken, en dus werd besloten dat ook wij zouden gaan. Aanvankelijk leek het goed te gaan, totdat turbulentie het toestel greep als een woedende reus."

 

"Het vliegtuig kraakte en schudde onder de storm. Losgeslagen kisten sloegen door de cabine. Sykes werd dodelijk getroffen door een scherp metalen object — zijn schedel verbrijzeld. Een zware kist verpletterde dokter Greene… een gebroken nek. We waren nog nauwelijks onderweg."

 

"Hoe hoger we stegen, hoe ijler de lucht, hoe vreemder het uitzicht. De bergen rezen als spiezen uit de aarde, scherp, zwart, en tegenstrijdig aan alle natuurwetten. Mijn handen hielden het stuur vast, maar mijn ogen wilden weg. Kijken deed pijn aan de geest."

 

"Wat Dyer had beschreven bleek werkelijk te bestaan. Na een helse vlucht, die eindigde in een nauwe kloof tussen zwarte, glasachtige wanden, opende zich een plateau. En daar: een stad. Een landschap van reusachtige, cyclopische structuren — overduidelijk niet gebouwd door mensen."

 

"Met Gods gratie lukte het ons te landen. We rolden over het ijs en parkeerden het toestel op veilige afstand. Onder het doorzichtige ijs zagen we straten, bruggen — een netwerk van een beschaving uit een ver verleden. Deze stad was oud... miljoenen jaren oud."

 

"Niet ver van het toestel vonden wij toegang tot een van de structuren. Binnen vonden we een plek, beschut tegen de elementen, waar wij onze tenten konden opslaan. Het interieur was... vreemd. Alsof het voor wezens met andere zintuigen was ontworpen."

 

"De wanden waren bedekt met symbolen en reliëfs — vreemd, bijna pulserend onder het licht van onze lampen. Keek men weg, dan veranderden ze, zo leek het. Onmogelijk natuurlijk... en toch. Wat zouden we hier ontdekken? Wat rust er op deze plaats, aeonen verwijderd van menselijk begrip?"