De prijs van macht

Van tijd tot tijd dwalen mijn gedachten af naar mijn tweede confrontatie met het onverklaarbare — de gruwelijke episode in het Milton Hotel te Providence. Klaus, dokter Jones, Benjamin Cromwell en ik waren daar ter gelegenheid van de feestelijke opening van een nieuwe Egyptologische expositie: Het Koninkrijk van Vuur — Egypte's 18e Dynastie. De tentoongestelde relikwieën, deels afkomstig uit de roemruchte opgravingen van Toetankhamon, waren onder toezicht van Dr. Caitlin Bronson van het British Museum bijeen gebracht.

Het pronkstuk van de collectie was een gitzwarte canopische vaas, toegeschreven aan Ibnhotep — vizier, astronoom en magiër aan het hof van de jonge farao. De overlevering wil dat deze man een samenzwering smeedde tegen zijn koning, waarvoor hij werd terechtgesteld. Men fluistert echter dat men zijn stoffelijk overschot niet slechts begroef, maar delen ervan opsloot in de vaas, verzegeld met een vloek — een magisch zegel dat zijn ziel voor eeuwig gevangen zou houden, zolang het artefact onaangetast bleef.

Waar ik dergelijke verhalen ooit als bijgeloof zou hebben afgedaan, weet ik heden ten dage wel beter. Want de waarheid — ach, de waarheid bleek gruwelijker dan de legende. Toen gangsters tijdens de opening de zaal binnendrongen met roofzuchtige bedoelingen, brak de hel los. In de daaropvolgende wanorde werd de vaas verbrijzeld — en wat daarin sluimerde, werd vrijgelaten.

Een monster. Oud. Kwaadaardig.

Het was slechts dankzij twee occulte objecten uit de tentoonstelling dat we in staat waren het wezen opnieuw te verbannen — hopelijk ditmaal voor eeuwig. Zoals ook het poeder dat wij gebruikten tijdens het ritueel nabij Ross’s Corners ons destijds redde, zo leerden wij opnieuw welke onvoorstelbare krachten er schuilen in bepaalde artefacten. Krachten die zowel bescherming kunnen bieden als vernietiging brengen.

Strikt genomen was het diefstal, ja — maar ik verliet het hotel met beide voorwerpen in mijn bezit: een amulet met een scarabee in reliëf, en een beeldje van rode jaspis, voorstellende een farao. Het amulet draag ik sindsdien onafgebroken om mijn hals; het beeldje is veilig ondergebracht in de speciale collectie van Miskatonic University.

Vaker dan ik wens, heb ik sindsdien een beroep gedaan op de macht die in het amulet besloten ligt. De magie ervan is onmiskenbaar — het heeft Klaus en mij meermaals gered in levensbedreigende omstandigheden. Maar niets komt zonder prijs. Telkens wanneer ik zie hoe het lichaam van een vijand verschrompelt, uitgedroogd door een kracht die niet van deze wereld is, voel ik iets in mij krimpen. De fluisteringen worden luider. De dromen duisterder. De macht is reëel — maar de tol die zij eist, wordt met iedere inzet zwaarder.

— Mary O'Sullivan, Belgrado, 4 februari 1923

Scenario: The Shadow over Providence