Beyond the Mountains of Madness

← Sessie 14

Sessie 15 — 31 augustus 2025

8 december 1933


"Kort nadat Acacia met de Belle was geland in de opgedroogde rivierbedding, zette ik ook ons eigen toestel aan de grond, vlakbij de zwarte toren die als een vloek uit het landschap rees. Uit haar vliegtuig stapten vijf mensen, waaronder Herr Meyer en Albert Priestley, de fotograaf. Meyer was op een bijna griezelige manier enthousiast om de toren te betreden. Ik kon hem geen ongelijk geven: Moore was nog altijd in handen van de Elder Things, en dus in levensgevaar. We konden geen moment verliezen."

 

"Net als de stad verderop was deze toren van buitenaardse proporties. Het eerste vertrek dat we betraden was zó uitgestrekt dat onze lampen slechts een zwakke vlek op de duisternis wierpen. Alsof we ons in het binnenste van een berg bevonden. Alles aan deze plaats ademde oudheid, macht en onheil."

 

"De Elder Things hadden hun verleden vastgelegd, met een nauwgezetheid die haast respect afdwong. Op de vloer een kaart, op de muren: reliëfs en panelen die een verhaal vertelden dat me de adem benam. Oorlog met de Mi-Go. Rituelen om een entiteit van ondenkbare proporties op te roepen—en weer in te sluiten. En deze toren… deze toren was dat slot."

 

"Een flits—fel en allesverslindend—barstte plots los in het duister. Licht weerkaatste op duizenden kristallen, als sterren in een nachthemel zonder einde. Maar het was geen gewoon licht. Dit… voelde levend. Een denkend, voelend bewustzijn dat zich aan mij opdrong. Alsof mijn gedachten niet meer van mij waren. Alsof ik was opgehouden Amanda te zijn en onderdeel was van een immens bewustzijn."

 

"Het greep mij. Letterlijk. Mijn geest brak. Ik zag Bernardus—Bernardus—en herkende hem niet meer. In plaats daarvan zag ik een Shoggoth, pulserend en gorgelend. Mijn hart bonsde tot in mijn keel. Ik draaide me om en rende, zonder richting, zonder denken. Gelukkig… gelukkig geloofde mijn brein op dat moment dat mijn wapen niets zou uitrichten. Anders… ik durf het niet uit te schrijven."

 

"Een volgende kamer. Lang, smal, koud. Een tafel van zwart obsidiaan, zo glad als glas. En daarop: beenderen. Honderden, duizenden. Een immens knekelhuis van dinosauriërs, vogels, vissen, mensen. Van alle tijden. Alles behalve schedels. Geen enkele."

 

"Acacia’s gil sneed door merg en been. En toen zagen we het. Een muur. Een muur van hoofden. In vele staten van verrotting, verbonden via een soort filament, als ornamenten van een goddeloos altaar. Vogels. Zeehonden. Mensen. Dinosauriërs. En in het midden: William Moore. Zijn ogen dof, zijn mond half geopend, als wilde hij spreken. Bernardus heeft hem verlost. Ik zag hoe het licht uit zijn ogen doofde — en tegelijk iets openscheurde dat vele millennia gesloten was."

 

"En toen… Dolores. Ik had het niet zien aankomen. Misschien wilde ik het niet zien. Ze wilde de muur vernietigen, dat werd opeens duidelijk. Alles openen. De wereld laten sterven. Maar ze was niet zichzelf. Bezeten door Nyarlathotep. Pete en Acacia twijfelen niet, zoals ik. Ze kónden niet twijfelen. Een paar schoten door het hoofd, en Dolores zakte ineen. De staaf dynamiet gleed uit haar hand. De stilte die volgde was huiveringwekkender dan welke kreet ook. Dolores… mijn vriendin… ten onder gegaan aan het kosmische kwaad."