Sinistere zaken in Orašac

Er heerst iets diep verontrustends in Orašac, al kan ik mijn vinger er nog niet geheel op leggen. Toch ben ik ervan overtuigd dat er hier zeer duistere krachten werkzaam zijn, en dat de lokale Romani-familie zich daartegen schrap zet als een kracht ten goede.

Na een hectische en vermoeiende reis per lokale trein bereikten Klaus en ik onze laatste treinhalte — nauwelijks meer dan een verlaten station bij een kruispunt van wegen. Daar bleek niemand de weg naar Orašac te willen nemen en zat er niets anders op dan de resterende kilometers te voet af te leggen. Een uur lang voerde onze tocht ons door een bosrijk landschap, totdat wij Orašac bereikten.

De dorpsbewoners bleken schuw jegens vreemdelingen, doch het was eenvoudig genoeg om de kerk en het huis van vader Kristijan Filopovic en zijn vrouw Ana te vinden.

Reeds bij onze eerste kennismaking met hen bekroop ons een unheimisch gevoel waar het Ana betrof. Op een oude foto zagen wij het echtpaar, samen met dr. Todorovic, een studiegenoot van hen zo bleek. Maar Ana… Ana leek in de tussenliggende decennia geen dag ouder te zijn geworden. Natuurlijk — sommige mensen behouden lang hun jeugdige uiterlijk — maar hier voelde het anders, onnatuurlijk. Kristijan zelf scheen zich er niet aan om te bekommeren.

Onze komst naar Orašac was natuurlijk ingegeven door de hoop meer te weten te komen over de herkomst van de antieke voorwerpen in Belgrado en hopelijk het artefact dat wij zoeken. Vader Filopovic vertelde dat deze voorwerpen vrijwel allen afkomstig waren van een oude vrouw die in een hutje, diep in het bos, een teruggetrokken bestaan leidt. De dorpelingen kennen haar slechts als “Baba” (grootmoeder) en mijden haar. Zij blijkt een bloedverwant van Ana; slechts de priester en zijn vrouw onderhouden nog enig contact met haar. Een oude vrouw, alleen in een hut in het bos… mijn gedachten sloegen meteen op hol. Wij besloten haar de volgende dag op te zoeken.

Later die avond weerklonk gezang vanuit het dorp. Een groep Romani — hier bekend als Cigani — trok van huis tot huis met wat aanvankelijk leek op een vruchtbaarheidsritueel, bedoeld om een goede oogst af te smeken. De hoofdrol daarin was weggelegd voor de jongste huwbare dochter uit het dorp. Maar bij nadere beschouwing ontwaarde ik een andere dimensie: het ritueel leek niet enkel gericht op vruchtbaarheid, maar diende tevens ter bescherming tegen de perverse vruchtbaarheidsgodin — Shub-Niggurath, de “Black Goat of the Woods with a Thousand Young”. De Cigani zorgden ervoor dat dit blasfemische wezen de toegang werd versperd tot de huizen in het dorp.

Waarom achtte deze groep het nodig dit ritueel uit te voeren? Was er een reëele dreiging? Vader Filopovic vertelde ons de naam van de vrouw die de leiding had over deze ceremonie: Luminitsa Venclovic, herkenbaar aan een opmerkelijk fluitje van bot dat om haar hals hing. We namen ons nadrukkelijk voor haar de volgende dag op te zoeken om meer te weten te komen.

Opvallend was het verschil in houding tussen onze gastheren. Terwijl Kristijan het gebeuren met gelatenheid aanschouwde, was Ana zichtbaar ontstemd — zelfs buitenproportioneel fel, alsof haar woede een andere oorsprong kende.

Mijn argwaan jegens haar werd die avond alleen maar groter. Nadat het ritueel verstomd was, hoorden wij uit de keuken het opgewonden stemgeluid van drie vrouwenstemmen, in een taal die ik niet herkende. Maar bij binnenkomst troffen wij slechts Ana aan, van de twee andere vrouwen geen spoor.

De volgende ochtend zochten wij burgemeester Todor Nedic en zijn omvangrijke familie op. Ook daar vernamen wij weinig vleiends over Baba. Marja, een nicht van de burgemeester, bood aan ons te vergezellen als tolk naar het kamp der Cigani.

In het kamp ontmoetten wij mevrouw Venclovic, die onze vermoedens bevestigde: er was iets bijzonder…verkeerds aan Baba en ze had inmiddels een onnatuurlijk hoge leeftijd bereikt. Bij ons vertrek drukte Tsuba, een jongedame die de avond tevoren had deelgenomen aan het ritueel, mij iets in de hand. Het was een fluitje, van hetzelfde soort bot als dat van Venclovic. “Voor bescherming,” fluisterde zij.

Even later, toen we het fluitje nader bestudeerden, werd ons duidelijk dat het oud was — zeer oud, wellicht zelfs uit de vroeg-Byzantijnse periode. Ik klemde het stevig vast, met een beklemmend gevoel van naderend onheil in mijn hart.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *